Joden in de Cariben
Vier eeuwen geschiedenis
in Suriname en Curaçao
In de zeventiende eeuw ontwikkelde de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich tot de belangrijkste handelsnatie ter wereld, met Amsterdam als kloppend hart. Dit imperium strekte zich uit van Azië tot West-Indië. In het kielzog van de overzeese handelsexpedities werden koloniën gesticht in Brazilië, Nieuw-Amsterdam, Curaçao en Suriname.
Portugees-joodse kooplieden die zich vanaf 1600 in Amsterdam vestigden om te ontkomen aan de Inquisitie, hadden wijdvertakte handels- en familienetwerken. Vanuit Amsterdam vertrokken zij naar de koloniën, waar hun verregaande rechten werden gegund, die voor die tijd ongekend waren. Daar stichtten zij gemeenten, die sterke banden onderhielden met de Amsterdamse Portugees-joodse moedergemeente.
De vestiging van uit Amsterdam afkomstige Portugese joden in Brazilië en Nieuw-Amsterdam was van korte duur. In Suriname en op Curaçao stichtten zij joodse gemeenten, die tot vandaag de dag bestaan.
Deze dragen de sporen van de koloniale samenleving waarin zij zich ontwikkelden. Deze tentoonstelling vertelt het verhaal van de opkomst, bloei en neergang van deze vier joodse gemeenschappen.
Amsterdam
Portugese joden in Amsterdam
Aan het begin van de zeventiende eeuw groeide de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uit tot het centrum van de wereldhandel. In deze tijd van economische voorspoed ontwikkelde Amsterdam zich tot doorvoerhaven en wereldmetropool. De Republiek had zich losgemaakt van de Spaanse overheersing en het protestantisme had het katholicisme als de dominante godsdienst verdrongen.
In 1602 richtte de Republiek de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op, die het monopolie kreeg om overzeese handel te drijven met Azië. Als tegenhanger ontstond in 1621 de West-Indische Compagnie (WIC), die zich richtte op West-Afrika en Noord- en Zuid-Amerika. De WIC stichtte verschillende koloniën in de Nieuwe Wereld.
De bloeiende handel en het tolerante beleid van Amsterdam maakten van de stad een aantrekkelijke vestigingsplaats voor religieuze minderheden. Portugese ‘nieuw-christenen’ (tot het katholicisme bekeerde joden) die op de vlucht waren voor de Inquisitie, kwamen naar Amsterdam en keerden daar terug tot het jodendom.
Onder hen waren vele kooplieden met wijdvertakte handelsnetwerken. Zij zouden een aanzienlijke bijdrage leveren aan de economische en culturele bloei in de Gouden Eeuw.
Handelscentrum van de wereld
De positie van Amsterdam als handelscentrum van de wereld ging gepaard met een explosieve bevolkingsgroei. In de zeventiende eeuw groeide het aantal inwoners van 30.000 naar 210.000. De stad werd uitgebreid met de grachtengordel, en in 1609 werden de Amsterdamsche Wisselbank en de Koopmansbeurs opgericht.
Mensen kwamen van heinde en ver om er te speculeren. Zo verkochten Portugees-joodse kooplieden er producten en aandelen van de VOC en WIC, en sloten er verzekeringen af. Amsterdam profiteerde volop van hun kennis en handelscontacten.


Gerard van Keulen, gravure, ca. 1720. Stadsarchief Amsterdam

Job Adriaensz. Berckheyde, olieverf op doek, ca. 1670. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam

Amsterdam, 3 maart 1636. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam
Wijdvertakte netwerken
In 1492 moesten de joden uit Spanje vertrekken of zich bekeren tot het christendom. Velen vluchtten naar Portugal of het Middellandse Zeegebied. In 1497 volgde de gedwongen doop van joden in Portugal. De bekeerlingen op het Iberisch Schiereiland, die nieuw-christenen werden genoemd, verwierven zich als kooplieden belangrijke posities. Om de toenemende druk van de Inquisitie te ontvluchten maar ook uit economische overwegingen, vertrokken sommigen naar Brazilië. Anderen vestigden zich rond 1600 in Amsterdam en keerden daar terug tot het jodendom.
De Portugese joden van Amsterdam deelden familiebanden, etniciteit, cultuur, taal en lot met de Sefardische (Spaans-Portugese) en nieuw-christelijke gemeenschappen elders; zij waren onderdeel van de Naçao, de Spaans-Portugese Natie. Via hun netwerken importeerden ze suiker en tabak uit Brazilië en diamant, specerijen en katoen uit India. Ook op religieus en sociaal gebied onderhielden de gemeenschappen contact met elkaar.

Bernard Picart, gravure, Amsterdam, 1722 Joods Historisch Museum, Amsterdam

Vrachtbrief, 1766 Stadsarchief Amsterdam

Register van uitkeringen aan lidmaten van de Portugeesjoodse gemeente als reisgeld om naar elders te vertrekken, 1759- 1802 Stadsarchief Amsterdam

Besluiten van Santa Companhia de Dotar Orfas e Donzelas, 1661-1735 Stadsarchief Amsterdam

Romeyn de Hooghe, ets, 1675, Joods Historisch Museum, Amsterdam

Pieter van Hoven, Amsterdam, 1696 Portugese Synagoge, Amsterdam
Driehoekshandel
In 1630 veroverde de WIC Pernambuco. Dit Braziliaanse district was rijk aan suikerplantages, en voor de suikerproductie had de WIC goedkope arbeidskrachten nodig. Zo ontstond een driehoekshandel.
Vanuit Amsterdam zond de WIC schepen met producten als buskruit, brandewijn en stoffen naar West-Afrika. Deze werden daar geruild tegen goud, ivoor en tot slaaf gemaakte Afrikanen. WIC-schepen brachten deze tot slaaf gemaakten vervolgens naar de Cariben. De schepen keerden naar Amsterdam terug met suiker, hout en tabak. Bij deze driehoekshandel waren Portugese joden vooral betrokken als reders, bevrachters, makelaars en verzekeraars.

Contract opgemaakt door notaris Stephanus Pelgrom, Amsterdam, 1706 Stadsarchief Amsterdam

Romeyn de Hooghe, ets, 1700-1705 Joods Historisch Museum, Amsterdam, Collectie Jaap van Velzen

Gerard van Keulen (naar een afbeelding uit 1668), aquarel, ca. 1720 Nationaal Archief, Den Haag

17e eeuw. Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam

1775- 1800. Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam

Stofmonsters, 1788. Nationaal Archief, Den Haag

Met de hand ingekleurde gravure uit: John Gabriel Stedman, The Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam, Londen, 1806 Edwin van Drecht
Naar Brazilië
Eind zestiende eeuw bezaten Spanje en Portugal het vrijwel volledige Europese monopolie op de handel en kolonisatie in Afrika, Amerika en Zuidoost-Azië. De oprichting van de WIC in 1621 was bedoeld om het Spaanse en Portugese monopolie in Amerika te doorbreken. De Portugese joden van Amsterdam steunden de plannen van de WIC om Brazilië te veroveren.
Verschillende van hen hadden, vóór hun terugkeer tot het jodendom, in Brazilië gewoond. Zij informeerden de WIC over het grote aantal katholieken en nieuw-christenen onder de bevolking daar. Toen de WIC in 1624 de Braziliaanse stad Bahia veroverde, bepaalden de Nederlanders daarom ‘dat de vrijheid van Spanjaarden, Portugezen en inboorlingen, of dit nu rooms-katholieken of joden waren,’ zou worden gerespecteerd.


Frans Post, olieverf op doek, ca. 1650-1660. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam Nederland
Brazilië
Portugese joden in Brazilië
De verovering van de toenmalige hoofdstad Bahia in 1624 door de WIC was kortstondig; de stad werd een jaar later weer Portugees. In 1630 volgde een nieuwe – succesvolle – aanval en slaagde de WIC erin de provincie Pernambuco in het noordoosten van Brazilië te veroveren en geleidelijk aan ook grote delen van de suikerdistricten
in het achterland. De rechten die de joden in de kolonie hadden, zoals geformuleerd in 1624, vormden de basis voor de verregaande privileges die ze daarna genoten.
Deze voorrechten waren uitgebreider dan die in Amsterdam en trokken vele immigranten: begin jaren 1640 vormden joden de grootste groep. Sommige waren werkzaam in de detailhandel of oefenden ambachten uit – beroepen waar joden in Amsterdam geen toegang toe hadden. Anderen werden actief in de lucratieve suiker- en tot slaaf gemaaktenhandel. Door een opstand van Portugese planters in 1645 werd de positie van de WIC blijvend verzwakt.
In 1654 werden de Nederlanders uiteindelijk door de Portugezen verdreven en keerden de meeste joden terug naar de Republiek.

Zacharias Wagener, aquarel uit Thier-Buch, ca. 1638 Staatliche Kunstsammlungen, Dresden

Johannes Vingboons, Caerte van de haven van Pharnam-bocqve, met de stadt Mouritius en dorp Reciffo ende bijleggende forten, met alle gelegentheden van dien, aquarel, Amsterdam, ca. 1650 Nationaal Archief, Den Haag

Register houdende reglement en besluiten, 1648-1653 Stadsarchief Amsterdam

A. Nagtegael, mezzotint, 1685-1686. Joods Historisch Museum, Amsterdam

Jehuda Machabeu, Orden de oraciones d’mes […], Recife, 1650 Ets Haim – Livraria Montezinos, Amsterdam
Van Brazilië naar Nieuw-Amsterdam
Van de Portugese joden die in 1654 Brazilië verlieten, belandden er 23 in Nieuw-Amsterdam. Volgens één overlevering waren ze eigenlijk onderweg naar de Franse kolonie Martinique, maar voerde een storm hun schip naar de Spaanse kolonie Jamaica.
Daar namen de Spanjaarden hen gevangen, om ze aan de Inquisitie over te dragen. De Nederlandse Republiek protesteerde bij de Spaanse overheid en verzocht om vrijlating - met succes.
De joden zouden daarna Jamaica verlaten hebben op een schip dat naar Nieuw-Amsterdam voer.


Anoniem, Nieuw Amsterdam ofte nue Nieuw Iorx opt’t Eylant Man, aquarel, ca. 1660 Rijksmuseum, Amsterdam
Nieuw-Amsterdam
Joden in Nieuw-Amsterdam
In 1654 arriveerde een kleine groep Portugese joden in Nieuw-Amsterdam, de hoofdstad van Nieuw-Nederland. Deze kolonie in Noord-Amerika werd bestuurd door Petrus Stuyvesant. Hij was een streng calvinist, zag de joden als een religieuze en economische bedreiging en wilde hun geen toegang verlenen. De Portugees-joodse gemeente in Amsterdam wendde zich in een petitie tot de WIC, die Stuyvesant instructies gaf.
De Portugese joden kregen nu het recht om zich te vestigen en handel te drijven, maar zij kregen geen officiële toestemming hun godsdienst openlijk te belijden of werkzaam te zijn in ambachten of detailhandel. Aan het begin van de jaren 1660 besloten de Portugese joden Nieuw-Amsterdam te verlaten en zich te vestigen in de Caribische koloniën, waar zij meer religieuze vrijheid genoten en waar de handel bloeide.
Toen Nieuw-Amsterdam in 1664 onder Engels bestuur kwam en New York ging heten, woonden er nog slechts twee joden: de Asjkenazische Asser Levy en zijn vrouw Mirjam. Zij zouden de link vormen met Shearith Israel, de gemeente die werd opgericht door Sefardische joden die vanaf 1670 in New York arriveerden vanuit Barbados en Londen. De gemeente bestaat nog steeds.

Petitie van de Joodsche Natie, 1655 Historical Society of Pennsylvania, Philadelphia

Charles Kennedy Burt, gravure, 19de eeuw New York Public Library

Jacques Cortelyou, Afbeeldinge van de stadt Amsterdam in Nieuw Neederlandt, inkt en aquarel op papier, 1660 Biblioteca Medicea Laurenziana, Florence

Joseph Jesurun Pinto, Seder Hazanut por o qual se deve governar hum Hazan para as Rezas e Ceremonias, conforme se estila em nossa Kehila, Amsterdam, 1758 Ets Haim – Livraria Montezinos, Amsterdam

Nederland, 1730. Congregation Shearith Israel, New York
De overtocht
Het leven in de koloniën sprak tot de verbeelding van vele inwoners van de Republiek. Toch verkozen de meeste hun vertrouwde omgeving boven een reis naar onbekende oorden. Bij de Portugese joden was de situatie anders: zij waren vluchtelingen en nergens echt geworteld. In navolging van familieleden en handelspartners vertrokken vele naar de koloniën op vrachtschepen, beladen met bijvoorbeeld brandewijn en textiel. De reis duurde enkele maanden en was niet zonder gevaren: schipbreuk en kapers vormden reële risico’s.

Ca. 1780-1790 Joods Historisch Museum, Amsterdam

Verslag van de afspraken tussen de Portugees- joodse gemeente en de Sociëteit van Suriname aangaande arme Portugees-joodse kolonisten die naar Suriname vertrekken, 1735- 1749 Stadsarchief Amsterdam

David Franco Mendes, Nieuw Zeevaarts Woordenboek, Amsterdam, ca. 1780 Ets Haim – Livraria Montezinos, Amsterdam

Seder Birkat Hamazon, manuscript, Deutschkreutz, 1751 Collectie Braginsky, Zürich
Gekaapte brieven
Eenmaal aangekomen aan de overzijde van de oceaan was het leven zwaar: het gemis van de familie, tropische ziekten, onzekere levering van goederen uit Europa en gespannen verhouding tussen bevolkingsgroepen eisten hun tol.
De kolonisten deelden hun ervaringen met hun verwanten in brieven, waarvan er talloze bewaard zijn gebleven. Deze brieven bevonden zich aan boord van schepen die in de zeventiende en achttiende eeuw werden gekaapt door de Engelsen. Ze werden in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontdekt in het Nationaal Archief van Groot-Brittannië in Londen.

Stofmonsters, 1794- 1795 The National Archives of the UK, Londen

Speelkaarten, handgemaakt, ca. 1756 The National Archives of the UK, Londen

Suriname, 10 januari 1672 The National Archives of the UK, Londen

Nederlandse dukaten, 18de eeuw The National Archives of the UK, Londen
Naar de Cariben
Na het verlies van Brazilië vestigde de WIC nieuwe nederzettingen langs de kust van het huidige Guyana. Het was een gebied waar Europese rivalen, zoals de Engelsen en Fransen, elkaar constant bevochten. In 1657 onderhandelde de WIC met de joodse pionier-kolonist David Cohen Nassy over de voorwaarden voor vestiging van joodse kolonisten. De nieuwe nederzettingen hielden kort stand, maar de verregaande rechten die joden kregen, stonden aan de basis van hun succes in twee andere koloniën: Curaçao en Suriname.

In de koloniale tijd werden de joden gezien als behorend tot de witte of Europese bevolking. Na de afschaffing van de slavernij en latere emancipatiebewegingen werden de joden een van de vele verschillende etnische groepen op Curaçao en in Suriname.


Hendrick Doncker, gravure op perkament, 1659 Norman B. Leventhal Center, Boston Public Library
Curaçao
Joden op Curaçao
In 1634 veroverde de WIC Curaçao, een achtergebleven Spaanse kolonie. Het eiland werd binnen enkele decennia de belangrijkste doorvoerhaven in Noord- en Zuid-Amerika en de Cariben dankzij zijn centrale ligging, natuurlijke haven en de handelsrelaties van de kolonisten met Spaans-Amerika. Doorslaggevend voor dit succes was de handel van de WIC in tot slaaf gemaakten, bestemd voor de Spaanse koloniën. Het aandeel van Portugees-joodse kooplieden hierin was gering; de meeste van hen waren actief in de goederenhandel en het verzekeringswezen. De bloeiende economie ging hand in hand met de groei van de Portugees-joodse gemeente. In de eerste helft van de achttiende eeuw was deze voor andere Sefardische gemeenten in de Nieuwe Wereld van grote betekenis op religieus, cultureel en financieel gebied.
Internationale politieke onrust aan het eind van de achttiende eeuw leidde tot de economische neergang van Curaçao. Portugese joden emigreerden naar nabijgelegen eilanden, naar Noord-Amerika en naar landen als Venezuela en Colombia. Halverwege de negentiende eeuw begon de handel weer aan te trekken. Met de vestiging van Shell in 1916 kwam de welvaart terug op Curaçao. Ook joodse immigranten uit Oost-Europa, die zich vanaf de jaren twintig op het eiland vestigden, droegen aan de welvaart bij.

Anoniem, aquarel, 1781 Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

Gerard van Keulen, ingekleurde gravure, Amsterdam, ca. 1715 Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

Strengen tabak, 1748 Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam

Cacaobonen, koffiebonen en roodhout

Vrachtbrief, Amsterdam, 1766. Stadsarchief Amsterdam
Handel en scheepvaart
In de eerste helft van de negentiende eeuw openden Venezuela en Colombia, na hun onafhankelijkheid van Spanje, hun markten voor handel uit Nederlandse gebieden. Portugees-joodse kooplieden van Curaçao vestigden zich onder meer in de Venezolaanse kustplaats Coro. De uitbreiding van het handelsnetwerk kwam de welvaart van Curaçao ten goede, evenals de introductie van het snelle en efficiënte stoomschip. Enkele Portugees-joodse kooplieden waren tevens reders en zij namen stoomschepen op in hun vloot.
In de twintigste eeuw nam het aantal winkels van Portugese joden in de wijk Punda in Willemstad toe. Al in 1930 bezaten zij zeventien van de drieëndertig winkels in de Heerenstraat, destijds de belangrijkste winkelstraat. De joodse immigranten uit Centraal- en Oost-Europa openden in die tijd ook winkels in het stadscentrum. Vanaf de jaren zestig profiteerde Curaçao van het cruisetoerisme. Het eiland werd hét centrum om te winkelen in de Cariben.

Olieverf op doek, Curaçao, ca. 1885. Maduro Holding Ltd., Curaçao

Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Stamboom van de familie Maduro, Curaçao, na 1859. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Maduro

1902. Maduro Holding Ltd., Curaçao

1916-1932. Nationaal Archief Curaçao

Vóór 1969. Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Ewing Galloway

Foto: Willem van de Poll, 1947. Nationaal Archief, Den Haag

Ca. 1925. Particuliere collectie

Proefflesjes Curaçaolikeur, 2013. Joods Historisch Museum, Amsterdam
De gemeente Mikvé Israel
In 1659 verleende de WIC godsdienstvrijheid aan een groep nieuwe kolonisten. De gemeente Mikvé Israel die zij stichtten, beschouwde zich als een afdeling van de Portugees-joodse gemeente van Amsterdam en accepteerde haar gezag. Mikvé Israel nam de organisatievorm en reglementen van de Amsterdamse gemeente over en beide gemeenten werkten samen op het gebied van de sociale zorg. Rabbijnen die aan het seminarium Ets Haim in Amsterdam waren opgeleid, gaven op Curaçao de Amsterdamse tradities door. Voor het interieur van de synagoge stond de Amsterdamse synagoge model. Mikvé Israel bloeide, genoot groot aanzien en ondersteunde andere Sefardische gemeenten in de Nieuwe Wereld.
Evenals de joodse gemeenten in Nederland onderging Mikvé Israel in de negentiende eeuw een aantal ingrijpende veranderingen. Zo werden in 1825 de joden in de Nederlandse koloniën gelijkgesteld aan andere Nederlandse burgers. Daarmee verloor de joodse gemeente haar eeuwenoude privileges, zoals zelfbestuur. Ook waren er steeds meer joden die de naleving van de joodse wetten en rituelen wilden aanpassen aan de moderne tijd. Dit zogeheten Reformjodendom drong ook door op Curaçao en bracht verdeeldheid. In 1864 splitsten de hervormingsgezinde leden zich uiteindelijk af van de orthodoxe gemeente en stichtten de gemeente Emanu- El, met een eigen synagoge, Tempel Emanu- El.

Foto: Wyatt Gallery, 2013

Curaçao, 1847. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Maduro

B.T. van Loo naar I.N. Torres, litho, 1864. Bibliotheca Rosenthaliana, Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

Zilveren schaal, 1858. Gemeente Mikvé IsraelEmanuel en Joods Historisch Cultureel Museum, Curaçao

Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Curaçao, 17 december 1873. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Maduro
Joode Quartier, Punda en chic Scharloo
De Portugese joden vestigden zich in 1659 in het Joode Quartier, een gebied ten noorden van het Schottegat, de natuurlijke haven van Curaçao. Daar hadden zij hun synagoge en begraafplaats. De Portugese joden bezaten vanaf het begin ook kleine plantages. Hier lieten zij tot slaaf gemaakten gewassen verbouwen, bedoeld voor plaatselijke en regionale consumptie. De joodse kooplieden en hun gezinnen vestigden zich later in de stadswijk Punda, het handelscentrum. Zij woonden daar boven hun winkels, die pakus (pakhuis) werden genoemd.
Na een periode van economische neergang nam vanaf de jaren 1850 de welvaart op het eiland weer toe. De handel floreerde en de Portugees-joodse families pasten hun levensstandaard aan: zij lieten voorname huizen bouwen in Scharloo, dat een joodse stadswijk werd. De joden vormden een hechte gemeenschap. Ze waren verwant door onderlinge huwelijken, nodigden elkaar uit voor feesten en partijen en zagen elkaar in dezelfde clubs. Vanaf de jaren 1960 trokken de joodse families weg uit Scharloo. Het onderhoud van de huizen was te duur geworden en huishoudelijk personeel was nog maar moeilijk te vinden.

1890-1920. Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

1952. Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Foto: Sinaya Wolfert, 2010

Ca. 1923. Ena DankmeijerMaduro

5 maart 1890. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Maduro

Ca. 1930. S.A.L. (Mongui) Maduro Foundation, Curaçao

Curaçao, 30 augustus 1896. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Maduro
Veranderingen in de twintigste eeuw
Van oudsher was de joodse gemeenschap op Curaçao Sefardisch. Pas in 1926 arriveerden de eerste Asjkenazische joden uit OostEuropa, op de vlucht voor armoede en vervolging. Ze spraken Jiddisj en hadden een traditioneel religieuze achtergrond.
Sommige verkochten als marskramer goederen van Sefardische groothandelaren. Andere vonden een baan bij olieraffinaderij Shell. De Asjkenazische joden klommen snel op. Vanaf de jaren dertig openden zij zaken in Punda, waar ook de Portugese joden winkels hadden. Het sociale contact tussen beide groepen werd intenser, maar de Asjkenazische joden hadden hun eigen gemeente, Sha’arei Tsedek.
De Sefardische gemeente onderging opnieuw ingrijpende veranderingen. Door een slinkend ledenaantal als gevolg van emigratie, fuseerden de twee Sefardische gemeenten in 1964 tot de gemeente Mikvé Israel- Emanuel. Deze zocht aansluiting bij de Wereldunie van Progressief Jodendom en brak daarmee met het orthodoxe jodendom. Ook in maatschappelijk opzicht werd het leven anders. Grote ontevredenheid over sociale ongelijkheid leidde in 1969 op Curaçao tot een gewelddadige arbeidersopstand, gericht tegen de gevestigde orde, waarbij zowel joodse als niet joodse winkels werden geplunderd. De opstand leidde tot politieke en sociale verschuivingen en bij de elite tot het besef dat de oude manier van leven definitief voorbij was. Voor een aantal van hen, onder wie ook Asjkenazische joden, vormde de opstand aanleiding om naar Amerika en Nederland te emigreren.
De Sefardische gemeenschap heeft ook nu nog een prominente plaats in de Curaçaose maatschappij. Mikvé Israel- Emanuel heeft circa 150 leden en houdt wekelijks diensten in de Snoa, het symbool van een roemrijk verleden.

Leden van Club Union in de synagoge aan de Bargestraat, vóór 1949. Isaac en Lily Kisilevich-Bonaparte

Ca. 1932. Isaac Kisilevich

1960- 1970. Ralph Spritzer

30 mei 1969. Nationaal Archief/Spaarnestad. Photo/Fotograaf onbekend
Suriname

Joden in Suriname
De Engelse kolonie Suriname ging in 1667 over in Nederlandse handen. De rechten van de Portugese joden werden door de Nederlanders verder uitgebreid. Zo hadden joden het recht hun godsdienst openlijk te belijden en te trouwen volgens de joodse wet. Zij hadden een eigen systeem van rechtspraak, een burgerwacht, en mochten meestemmen over benoemingen in het koloniaal bestuur.
Het centrum van de Portugees-joodse gemeenschap was Jodensavanne. Dit dorp lag aan de Suriname-rivier, evenals de suikerplantages van de Portugese joden. De suikerteelt, die hun aanzienlijke welvaart bracht, werd verricht door tot slaaf gemaakten. Na een bloeiperiode stortte in 1772 de plantage-economie in. De planters verhuisden naar Paramaribo, een stad met een gemengde bevolking.
Zo woonden er Asjkenazische joden die zich er ook vanuit Amsterdam gevestigd hadden, tot slaaf gemaakten en vrijgemaakte zwarte en gekleurde mensen, die de witte mensen in aantal spoedig ver overtroffen. Vermenging van zwart en wit had verregaande gevolgen voor de samenstelling en leefregels van de joodse gemeenschap.
In 1825 kregen de joden dezelfde rechten als de overige Nederlanders in de kolonie. De joodse gemeenten vielen nu formeel onder de Nederlandse staat. In diezelfde periode raakten deze gaandeweg verder verwijderd van het traditionele jodendom. Pogingen vanuit joods Nederland om deze ontwikkeling te stoppen, bleken weinig succesvol. Ondanks het vertrek van het merendeel van de joodse bevolking, in de twintigste eeuw, bestaat er nog altijd een joodse gemeente.

Model van een tentboot, gemaakt vóór 1926. Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Diorama van suikerplantage Visserszorg in de eerste helft van de 19de eeuw, gemaakt vóór 1900. Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Thomas Pistorius, Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname, Amsterdam, 1763. Kenneth Boumann

Alexander de Lavaux, Algemeene kaart van de Colonie of Provintie van Suriname, ingekleurde gravure, Amsterdam, 1758. Kenneth Boumann

G.W.C. Voorduin, aquarel, 1860. Rijksmuseum, Amsterdam

Met de hand ingekleurde gravure in: John Gabriel Stedman, The Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam, Londen, 1806. Edwin van Drecht

Post Gelderland en Joden Savannah, ingekleurde litho naar een tekening van G.W.C. Voorduin, 1860-1862. Joods Historisch Museum, Amsterdam

Met de hand ingekleurde litho in: Pierre Jacques Benoit, Voyage à Surinam, Brussel, 1839. Carl Haarnack, Buku - Bibliotheca Surinamica

Ca. 1920. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

W.E.H. Winkels, Manufacturiers bij den weg, gouache, Suriname, 1870. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Elias Spanier, Plan van Paramaribo, hoofdstad van Suriname, uit: C.A. van Sijpesteijn, Beschrijving van Suriname, ’s-Gravenhage, 1850. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

December 1943. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Foto: Michel Janssen, 2005

Foto: H.A. Wilmar, begin jaren 50. Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/H.A. Wilmar


1960. Fernandes Bottling, Paramaribo
Joodse gemeenten
Jodensavanne vormde het hart van de joodse plantagegemeenschap. Op het centrale plein stond de synagoge van de Portugees-joodse gemeente Beracha VeSalom en vlakbij lag de begraafplaats. In Jodensavanne genoten joden ongekende privileges: ze waren eigenaar van de grond, hadden godsdienstvrijheid, zelfbestuur volgens joods-religieuze en seculiere wetten en kregen toestemming hun tot slaaf gemaakten op zondag te laten werken, in plaats van op zaterdag, de joodse rustdag. De gemeente was georganiseerd naar het model van de Portugees-joodse gemeente in Amsterdam.
De bestuurders waren verantwoordelijk voor rust en orde, hielden toezicht op de handhaving van de joodse wet en gebruiken, en straften overtreders. Na het vertrek van de planters raakte Jodensavanne gaandeweg in verval.
In Paramaribo bevonden zich de Portugees-joodse gemeente Tsedek VeSalom en de Asjkenazische gemeente Neve Salom, met elk een synagoge. De gemengde samenleving in de stad drukte haar stempel op beide gemeenten. In de achttiende eeuw groeide het aantal kinderen dat werd geboren uit relaties tussen joodse mannen en vrije of onvrije zwarte vrouwen. Volgens de joodse wet waren zij niet joods, want ze hadden geen joodse moeder.
Toch konden zij lid worden van de joodse gemeente, zij het niet volwaardig. Zo mochten ze in de synagoge geen rituelen uitvoeren en zaten ze op lage bankjes. Vanaf 1791 had deze groep ongeveer twintig jaar zijn eigen broederschap, Darje Jesariem, met een eigen gebedshuis. In 1841 kregen leden van gemengde komaf gelijke rechten binnen de joodse gemeente.

Met de hand ingekleurde litho in: Pierre Jacques Benoit, Voyage à Surinam, Brussel, 1839. Kenneth Boumann

Amsterdam, 18de eeuw. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Evert van Heerden, zilver, Amsterdam, 1679. The Israel Museum, Jeruzalem, permanent bruikleen van de Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

Foto: Oded Löbl. The Israel Museum, Jeruzalem, permanent bruikleen van de Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

Litho uit: Pierre Jacques Benoit, Voyage à Surinam, Brussel, 1839. Joods Historisch Museum, Amsterdam

Litho uit: Pierre Jacques Benoit, Voyage à Surinam, Brussel, 1839. Joods Historisch Museum, Amsterdam

1937. Jewish Historical Museum, Amsterdam, bruikleen S.A. Bruijning

20ste eeuw. The Israel Museum, Jeruzalem, permanent bruikleen van de Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

Hendrik Nieuwenhuys, zilver, Amsterdam, 1784. The Israel Museum, Jeruzalem, permanent bruikleen van de Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

Foto: Eugen Klein, vóór 1927. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Vermoedelijk 1937. Joods Historisch Museum, Amsterdam, bruikleen S.A. Bruijning

Reglement van de Portugese gemeente Beracha VeSalom, 1754. Stadsarchief Amsterdam

Surinaamsche Courant, 15 augustus 1804
Van twee gemeenten naar één
In de eerste helft van de negentiende eeuw hadden de gemeenten geen rabbijn en werden de religieuze wetten niet altijd strikt nageleefd. Zo werden de spijswetten veronachtzaamd en konden ook niet-joden toegelaten worden tot de gemeente. Rabbijnen en godsdienstleraren uit Nederland brachten het traditionele jodendom weliswaar terug in Suriname, maar konden de twintigste-eeuwse neergang van de gemeente niet keren.
Door assimilatie en door emigratie verminderde het ledental van de gemeente drastisch. Vanaf de jaren veertig hielden de Asjkenazische en Portugees-joodse gemeenten gezamenlijk diensten en in 1999 fuseerden zij tot de Israëlitische Gemeente Suriname. In 2004 gaf de gemeente haar orthodoxe signatuur op en sloot zij zich aan bij de Wereldunie van Progressief Jodendom. Tegenwoordig heeft de gemeente nog 150 leden.

S. Lankhout, litho, 1850-1860. Bibliotheca Rosenthaliana, Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

Pastel, datering onbekend. Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

1924. Israëlitische Gemeente Suriname, Paramaribo

Ca. 1900. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Tikwat Jisrael, 1933-1943. Carmen Jessurun-Robles

Maandblad Teroenga, september 1940. Joyce Suissa-Emanuels
Contacten op de plantage
Plantersfamilies en hun tot slaaf gemaakten vormden een tamelijk geïsoleerde gemeenschap. Vanaf de plantages aan de Suriname-rivier was het naar Paramaribo gemiddeld een dag reizen. Op de plantage waren er op elke witte gemiddeld 65 tot slaaf gemaakten.
De plantage-eigenaar had macht over zijn tot slaaf gemaakten, en zijn karakter en houding bepaalden hun lot. Ondanks de grote afstand tussen meester en tot slaaf gemaakte waren ze toch op elkaar aangewezen. Zij hadden dagelijks contact en namen soms specifieke cultuuruitingen van elkaar over. Zo spraken de tot slaaf gemaakten op de plantages van de Portugese joden djoe tongo, een variant van de taal sranan tongo, waarin naast Engelse, Nederlandse en West-Afrikaanse woorden ook veel Portugees voorkwam.

Met de hand ingekleurde gravure uit: John Gabriel Stedman, The Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam, Londen, 1806. Edwin van Drecht

Notariële akte, Amsterdam, 30 september 1701. Stadsarchief Amsterdam

Surinaamsche Courant, 28 november 1804

H. Lotze, ‘Die “Djoe-tongo” oder Judensprache in Suriname’, in: Zeitschrift der Deutschen morgenländischen Gesellschaft, 1857. Carl Haarnack, collectie Buku – Bibliotheca Surinamica

Foto: Théodore van Lelyveld, 18 oktober 1895. Rijksmuseum, Amsterdam
Vermenging in de stad
Na hun verhuizing van de plantages naar de gemengde samenleving van Paramaribo leefden de nu verarmde Portugese joden zij aan zij met de vrijgemaakte zwarte en gekleurde bevolking. Door informele contacten, zoals in winkels en tijdens het werk, werden de sociale en culturele verschillen kleiner.
Door gemengde relaties veranderde ook de samenstelling van de joodse gemeenschap. In het georganiseerde sociale leven bleven de groepen evenwel gescheiden. Lidmaatschap van clubs, zoals de vrijmetselarij en culturele genootschappen, stond alleen open voor witte mensen. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werd het onderscheid tussen vrijen en onvrijen formeel opgeheven en verdween geleidelijk het verschil tussen wit en zwart. In de gemengde samenleving gingen de Surinaamse joden zich steeds meer joodse Surinamers voelen.

Wisselbrief, Suriname, 1863. Kenneth Boumann

Vrijlatingsbrief, Suriname, 19 maart 1860. Nationaal Museum van Wereldculturen, Tropenmuseum, Amsterdam

Reinier Ottens (uitgever), Accurate en origineele afbeeldinge, van Paramaribo, of Nieuw Middelburg, geleegen in de Colonie Zuriname, ca. 1750. Kenneth Boumann

1850-1900. Familie Rustwijk

A.A. Knuijver & Zonen, passement- en borduurwerkfabriek in Den Haag, werkzaam 1858-na 1913. Voor de tentoonstelling geconserveerd, mede dankzij crowdfunding. Stichting Surinaams Museum, Paramaribo

Ca. 1910. Sonja Vetter-Samuels
Vermenging van gebruiken
De eeuwenoude ononderbroken relatie tussen joden en tot slaaf gemaakten en hun nakomelingen leidde tot uitwisseling en vermenging van hun culturen. Dit is zichtbaar in joodse en Afro-Surinaamse gebruiken.
Zo hebben joodse grafzerken in Paramaribo Afro-Surinaamse kenmerken. Na een sterfgeval rouwen joden zeven en Afro-Surinamers acht dagen en bij beide groepen zijn bepaalde gerechten verboden, door joden aangeduid als treef, door Afro-Surinamers als trefoe.
Volgens Afro-Surinaams volksgeloof geneest een door het boze oog ziek geworden kind wanneer een religieus-joodse man een bepaald gebed uitspreekt.
Als gevolg van de vele kinderen die geboren zijn uit gemengde relaties heeft een aanzienlijk deel van de Afro-Surinaamse bevolking joodse wortels en hebben sommige Afro-Surinamers een oorspronkelijk joodse achternaam, zoals Emanuels, Samson of Davids.

Ca. 1908. Familie Fernandes-Vroom

Pom-pannen, 1825-1875. Adeline Müller Stichting, Paramaribo

20ste eeuw. Particuliere collectie

Gedenktekens op de Afro-Surinaamse begraafplaats op Jodensavanne, 19de en 20ste eeuw. Foto: Julie-Marthe Cohen, 2013

Graven op de Portugees-joodse begraafplaats in Paramaribo, 19de en 20ste eeuw. Foto: Julie-Marthe Cohen, 2013
Cultureel erfgoed
Tegenwoordig is de ooit hechte band van de Amsterdamse Portugees-joodse moedergemeente met de joodse gemeenten van Suriname en Curaçao nagenoeg verdwenen. Die verwijdering was een geleidelijk proces: de fysieke afstand tussen Nederland en zijn koloniën, de eigenzinnige vorming van een gemeenschap in een koloniale samenleving en de invloed van meer nabijgelegen landen liggen aan deze ontwikkeling ten grondslag.
Toch is de invloed van de Portugees- joodse gemeente van Amsterdam ook na vierhonderd jaar nog tastbaar, niet alleen in Suriname en Curaçao, maar ook in andere Caribische en Noord-Amerikaanse gemeenten die ooit deel uitmaakten van het Portugees-joodse familie- en handelsnetwerk.
Het zijn de rituele voorwerpen, de liturgische muziek, de inrichting van de synagoge en de fysieke kenmerken van grafzerken die de gemeenschappelijke joods-Caribische geschiedenis van deze gemeenten zichtbaar maken en levend houden.
Foto’s Curaçao en Jamaica: Wyatt Gallery. Foto Amsterdam: Ruud van Zwet. Foto Suriname: Julie- Marthe Cohen
Foto’s Curaçao en Jamaica: Wyatt Gallery. Foto’s Amsterdam en Suriname: Julie- Marthe Cohen
Colofon
De tentoonstelling Joden in de Cariben. Vier eeuwen geschiedenis in Suriname en Curaçao is in 2015 gehouden in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Dankzij financiële steun van de Nederlandse Ambassade in Paramaribo was in 2016 in Fort Zeelandia een reproductie van de tentoonstelling in beknopte vorm te zien. Sinds 2019 is deze op Jodensavanne in Suriname permanent te bezichtigen.
De tentoonstelling is onderdeel van het project ‘Ontdek Joods Suriname!’, een initiatief van het Joods Cultureel Kwartier.
Onderzoek, samenstelling en teksten: Julie-Marthe Cohen
Projectmanagement: Pauline Prior & Anita Frank
Financiële ondersteuning van:
Met dank aan: