Toespraak Nationale Dodenherdenking 2025

Artikel

Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei herdenkt het Joods Cultureel Kwartier de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. In 2025 vond de herdenking plaats in de Hollandsche Schouwburg

Lees hier de toespraak van Geert-Jan Knoops terug.

Toespraak Geert-Jan Knoops

Geachte aanwezigen graag leg ik u op deze vierde mei 2025 het volgende citaat van Rudolph Cleveringa voor:

'Ik geef u dit bericht in zijn naakte kaalheid en zal niet pogen het nader te kwalificeren. Ik vrees dat de woorden, die ik zou kunnen vinden, hoe ik ze ook koos, te ver achter zouden blijven bij de smartelijke en wrange gevoelens, die het bij mij en mijn ambtgenoten heeft opgeroepen.'

Met deze woorden richtte hij zich op 26 november 1940, 6 maanden nadat de bezetting van Nederland plaatsvond, tot zijn studenten aan de Universiteit Leiden, terwijl de Duitse bezetter haar greep op de samenleving steeds verder verstevigde. Zijn collega, de gerespecteerde hoogleraar burgerlijk recht Eduard Meijers, moest op bevel van de bezetter als hoogleraar terugtreden — niet om wat hij had gedaan, maar om wie hij was: een Joodse man.

Cleveringa, die zelf niet Joods was, besloot openlijk te protesteren tegen de nazi’s, omdat hij de maatregelen van de bezetter in strijd achtte met alle rechtsregels. In een tijd waarin angst en berusting overheersten, koos hij ervoor niet te zwijgen. Hij sprak zich uit – omdat hij het verschil kende tussen recht en onrecht. Omdat hij niet anders kon. Want zwijgen, dat zou medeplichtigheid betekenen.

Hij wist wat de gevolgen konden zijn en had al een koffer met kleren klaarstaan – overtuigd dat hij gearresteerd zou worden. En dat gebeurde ook: na afloop van zijn toespraak werd hij door de Duitse Sicherheitsdienst opgepakt, maanden gevangengezet in Scheveningen en uiteindelijk op 7 augustus 1941 vrijgelaten. In 1944 volgde een tweede gevangenschap van een half jaar als gijzelaar in Kamp Vught.

Zijn moed bleef niet onopgemerkt. Zijn studenten zetten zich in om zijn toespraak te vermenigvuldigen en verspreidden deze naar andere universiteiten in Nederland. Zo gingen zijn woorden, uitgesproken in één collegezaal in Leiden, als een fluistering van verzet het hele land door.

Maar die fluistering bleef grotendeels een roep in de woestijn. Slechts enkelen volgden Cleveringa’s voorbeeld. De overgrote meerderheid zweeg. Hoe anders had de geschiedenis kunnen verlopen als meer mensen wél hun stem hadden laten horen?

Onrecht wordt vaak in gang gezet door een minderheid en kleine groep, maar het krijgt pas echt vat op de samenleving wanneer de rest wegkijkt en zwijgt, geen weerstand biedt, of collaboreert. Het is juist het collectieve stilzwijgen dat onrecht in staat stelt te wortelen en te groeien.

Rechtvaardigheid is niet altijd gemakkelijk te doorgronden. Het vraagt ook dat iedereen recht heeft op verdediging – ook wie wordt beschuldigd van de zwaarste misdrijven. In mijn werk als advocaat heb ik geleerd dat het recht juist op de meest beladen momenten, onder druk van publieke verontwaardiging of politieke spanning, op de proef wordt gesteld. Dan is het het kwetsbaarst – maar juist dán het hardst nodig. Want ware rechtvaardigheid bewijst zich niet in rustige tijden, maar wanneer het erop aankomt.

In 1999 werd mij voor het eerst gevraagd een verdachte van medeplichtigheid aan genocide te verdedigen bij het door de VN opgerichte Rwanda-tribunaal. Dat verzoek plaatste mij voor een persoonlijk dilemma.

Mijn schoonvader, dr. David Moffie, was arts-neuroloog en zelf overlevende van de Holocaust. In 1942 was hij de laatste joodse promovendus medische wetenschappen aan de UvA, met davidsster. Hij had de gruwelen van genocide aan den lijve ondervonden en overleefde twee concentratiekampen.

Het was deze achtergrond waarom ik hem vroeg of ik deze verdediging wel op me moest nemen. Zijn antwoord, veelzeggend over zijn gevoel voor rechtvaardigheid, ben ik nooit vergeten. Hij keek mij aan en zei:

'Waarom stel je mij deze vraag, je weet het antwoord. Ik heb zelf ervaren wat het betekent om rechteloos te zijn. Zonder een goede verdediging door een advocaat als beschermer van de rechten van burgers bestaat er geen rechtvaardigheid.'

Met die woorden gaf hij mij het antwoord: rechteloosheid is het begin van het einde. Zijn uitspraak zou de leidraad vormen voor mijn jarenlange werk als advocaat bij verschillende internationale straftribunalen. Een rechtsstaat verliest zijn waarde zodra het systeem mensen niet langer als individu ziet en beoordeelt op wie zij zijn en waartoe zij zouden ‘behoren’ in plaats van op wat zij doen. Alleen waar ieder mens als mens wordt erkend, kan recht bestaan, aldus ook de boodschap van mijn schoonvader.

Vandaag is het 4 mei 2025. 85 jaar sinds de moedige rede van professor Cleveringa, en 26 jaar sinds de indringende woorden van mijn schoonvader David. We gedenken hen die hun leven verloren in – en door – een tijd van diep onrecht.

Maar in dat donker schuilde ook veerkracht. De kracht van een aantal mensen die ondanks alles hun menselijkheid behielden. Die niet wegkeken.

Laten we vandaag, naast de slachtoffers, waarvan velen vanuit deze plek hun menselijkheid werd ontnomen, ook hèn herdenken die hun stem verhieven toen zwijgen gemakkelijker was. Mensen als Cleveringa, die opstonden om zich uit te spreken. In de wetenschap dat zwijgen veiliger was.

Juist in deze tijd – waarin polarisatie, onverdraagzaamheid, en openlijk antisemitisme en racisme weer toenemen – is de herinnering aan hen die op de bres stonden voor de medemens een bron van kracht en hoop.