Een theater in de Plantage: De Hollandsche Schouwburg 1891-1942

Artikel

De Hollandsche Schouwburg 1891-1942

De Hollandsche Schouwburg werd ontworpen door architect Cornelis Antonius Bombach. Op 9 oktober 1891 werd met de bouw begonnen. De Schouwburg opende op 5 mei 1892 als Artis Schouwburg en ging twee jaar later als Hollandsche Schouwburg verder. Vlakbij de oude Amsterdamse Jodenbuurt gelegen, trok het theater veel Joodse bezoekers. In dit theater vierden Herman Heijermans triomfen met zijn sociaal-bewogen toneelstukken. Vanaf oktober 1941 tot juli 1942 heette het theater Joodsche Schouwburg en werd er alleen voor en door Joden opgetreden.

De Hollandsche Schouwburg werd gebouwd in het hart van de negentiende eeuwse Plantagebuurt. Deze buurt trok veel Amsterdammers aan voor vertier. Er was veel groen, tuinen, cafés en er waren theaters waarvan het Nieuwe Frascatie het bekendst was.

In deze chique uitgaansbuurt was de Artis Schouwburg het vierde theater, en tevens het grootste en meest luxueuze. Op 5 mei 1892 werd de nieuwe Artis Schouwburg in gebruik genomen. Er werden operettes opgevoerd. Mascotte, de openingsvoorstelling, was meteen een succes. Tijdens de openingsfeestelijkheden in 1892 werd nog optimistisch gedicht: ‘De tempel is voltooid! Wat ook mocht vallen of vergaan, de Artis Schouwburg nooit’.

Hollandsche Schouwburg

Twee jaar later stond de inventaris op straat en was de Artis Schouwburg failliet door geduchte concurrentie van onder meer de Frascati Schouwburg (later Rika Hopper Theater) iets verderop in de straat. Het gebouw werd gekocht door ondernemer Raphaell Sequeira en Dirk en Jaap Haspels van de Vereenigde Rotterdamse Tooneelisten. Dit Rotterdamse gezelschap wilde meer in Amsterdam kunnen optreden.

Vanaf dat jaar ging het gebouw aan de Plantage Middenlaan 24 verder onder de naam Hollandsche Schouwburg. De nieuw eigenaars deden aanpassingen aan het interieur maar speelden toch vrij weinig in het theater. Verder werd het verhuurd aan anderen, waaronder het operettegezelschap van Kreeft en Buderman. 

Gouden jaren

Vanaf 1897 verhuurden de eigenaren het theater onder meer aan de Nederlandsche Toneelvereeniging (NTV) van Louis Crispijn. Deze socialistische toneelgroep had een belangrijke troef in handen: haar huisschrijver Herman Heijermans. Zijn eerste stuk in de Schouwburg was Ghetto, een drama dat in de Amsterdamse Jodenbuurt speelde. Het was een groot succes. Meer bekende toneelstukken volgden zoals Op Hoop van zegen (1900). ‘Huisactrice’ in de stukken van Heijermans was Esther de Boer-van Rijk. De gouden jaren met Heijermans eindigden in 1912 maar tot aan de Eerste Wereldoorlog bleef de Schouwburg goed bezocht. De operettes en revues van het gezelschap Pauwels en (opnieuw) Kreeft waren populair. In 1912 en 1913 werd het gebouw verder aangepast en uitgebreid met een koffiekamer in het naburig pand, een foyer, centrale verwarming en boven een damesfoyer en een rookkamer.

Het interieur voor de verbouwing van 1930

De Hollandsche Schouwburg was toegankelijk via een dubbele entreedeur die uitkwam op een witgemarmerde gang. Vanuit hier kon het publiek rechtstreeks de zitplaatsen in de zaal bereiken of de trappen opgaan die naar de balkons en loges leidden. De zaal bood zitgelegenheid aan 1360 toeschouwers en was opgedeeld in diverse rangen. Bij iedere rang hoorde een eigen koffiekamer waar bezoekers in de pauze konden verblijven. De zaal was wit en werd verlicht door een enorme gaskroonluchter met 140 lichten. Overdag liet het gekleurde glas van het plafond licht door. Het toneel was vijftien meter diep en bijna elf meter breed. De orkestbak lag diep zodat het zicht op het toneel niet werd belemmerd. Boven het toneel hing een buizenconstructie die met waterbesproeiing voor brandveiligheid moest dienen. In het gebouw waren nooduitgangen en brandtrappen aangebracht. Deze veiligheidsmaatregelen waren erg modern en menig journalist schreef hier enthousiast over.

Renovatie

Vanaf 1930 gingen twee gezelschappen om de beurt in de Schouwburg spelen: het Amsterdamsch Toneel van Eduard Verkade en Albert van Dalsum en de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Toneel (KVHNT) van Louis Saalborn. Daarvoor was eerst een dure renovatie nodig van het gebouw. Na een kleine veertig jaar intensief gebruik was de inrichting van de Hollandsche Schouwburg verouderd en werd het theater onder handen genomen door architect Wolter Bakker. Na de renovatie waren er nog twee van de drie balkons over en konden er 800 bezoekers in de zaal zitten. Het glas in het plafond verdween. De zaal werd nu verlicht met elektrische verlichting. Het toneel werd ook kleiner. De gevel met zijn klassieke beeldengroepen bleef onveranderd. Zo zag het gebouw eruit toen het twaalf jaar later als deportatieplaats werd gebruikt. Maar de verbouwing was duur en de huren voor de gezelschappen moesten omhoog. In 1932 gingen de twee inmiddels samengevoegde gezelschappen failliet.

Vluchtelingen

In de jaren dertig maakte Louis de Vries zich hard voor de Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Hij trad belangeloos op tijdens bijeenkomsten en programmeerde een kritisch stuk in de Schouwburg over de toestand in Duitsland: Als ’t getij verloopt. Maar het stuk was niet kritisch genoeg en trok nauwelijks bezoekers. In 1938 zat de Schouwburg in zwaar weer, net als de andere theaters in de Plantage- buurt. Velen sloten hun deuren en de Schouwburg was aangewezen op uitvoeringen van onbeduidende stukken. Alleen de Duitse operette Sag beim Abschied leise Servus was nog een succes. Daarna verhuurde De Vries het theater aan een Duitser, Arthur Schult. Hij gaf de Hollandsche Schouwburg een nieuwe naam, Plaza Theater, en ging zich toeleggen op revues en operette. Na een dik jaar ging ook hij failliet. Er speelden nog een paar andere groepen in de Schouwburg tot 1940, waaronder het gezelschap De Hoofdstad met Sylvain Poons en de Duitse vluchteling Kurt Gerron. Louis de Vries overleed in Nice op 10 maart van dat jaar.

Toneelstukken met een Joodse sfeer

In 1917 werd Louis de Vries directeur van de Hollandsche Schouwburg. Hij was acteur bij de NTV geweest. Ook de Vries deed aanpassingen aan het gebouw: hij liet het schilderen en bracht nieuwe verlichting aan. De Vries ging een aantal Joodse stukken spelen in de Schouwburg met zijn eigen gezelschap Het Hollandsch Toneel. Stukken die in een Joodse setting speelden waren toen populair. De Vries speelde zelf mee in deze stukken. Ook werden stukken van de bekende volksrabbijn Meijer de Hond opgevoerd in de Schouwburg. Ze waren niet allemaal even succesvol, waarbij Heilig Licht (1912) nog de meeste geslaagde uitvoering was. De Hond wild het echte Joodse leven en geloof over het voetlicht brengen met zijn stukken.

Muziek, dans, film

Na een staking in 1920 van zijn acteurs stopte De Vries met Het Hollandsch Toneel. Hij richtte een kleiner gezelschap op onder dezelfde naam. Maar dit werd geen succes. Er kwamen gewoon te weinig mensen op de voorstellingen af en in 1922 ging het gezelschap failliet. Louis de Vries was een begenadigd acteur maar regisseren en zakelijk leiden gingen hem minder goed af. Ook zat het tij niet mee in de jaren 20, er was minder belangstelling voor toneel en des te meer voor sport, muziek en dansen en film. Het schouwburgbezoek daalde tussen 1923 en 1936 van 820.000 naar 366.000 bezoekers per jaar.

Louis de Vries: acteur, ondernemer, regisseur, wereldreiziger

Louis de Vries was vele jaren dé man achter de Hollandsche Schouwburg. Hij was de eigenaar die het gebouw verhuurde aan toneelgroepen en zelf optrad met zijn eigen gezelschap. De Vries, geboren in 1871, kwam uit een diamantbewerkersgezin. Totdat hij eigenaar werd van de Schouwburg in 1917 had hij uitsluitend geacteerd. Hij was groot geworden onder de vleugels van een andere bekende acteur, Louis Bouwmeester, in het Haarlemsch Toneel en vanaf 1909 bij de NTV. Er werd hem wel verweten dat zijn acteerstijl te veel afgekeken was van die van Bouwmeester. Maar gaandeweg ontwikkelde De Vries zijn eigen stijl en vertolkte hij psychologisch sterke rollen. Hij speelde veel Joodse rollen, waarvan Shylock in The Merchant of Venice de bekendste was. In 1914 reisde De Vries naar Nederlands-Indië waar hij een ware triomftocht vierde. Hij keerde als een zelfverzekerd en welgesteld man terug naar Amsterdam.

Zijn directeurschap va de Hollandsche Schouwburg en het Hollandsch Toneel was geen onverdeeld succes. Hij moest het in moeilijke jaren zien te rooien en was er kennelijk niet zakelijk genoeg voor. In 1938 hield hij het voor gezien en vertrok hij naar het buitenland.

Oorlog

Met de Duitse bezetting veranderde er aanvankelijk niets in de Hollandsche Schouwburg. Er werden af en toe optredens geprogrammeerd, zoals die van de Oostenrijkse vluchteling Cilly Wang. Een groot succes waren de toneelstukken Tijs Wijs, de torenwachter, en het vervolg daarop: Tijs Wijs: Het avontuur van Oebiranka, de wonderpapegaai in maart 1941. Er werden zelfs bokswedstrijden georganiseerd in de Schouwburg.

Een Joods lokaal

De Duitse-bezetters wezen de Schouwburg in juni 1941 als exclusief Joods aan: alleen Joodse optredens voor een exclusief Joods publiek. Legendarisch in deze periode was de Nelson revue. De Duitse artiest en vluchteling Rudolf Nelson wist in augustus 1941 de bekende artiest Heintje (Henriette) Davids over te halen voor een revue in de Hollandsche Schouwburg. Davids had zich teruggetrokken van het toneel uit angst voor antisemitisme maar nu deed ze toch weer mee. Ook de echtgenoot van Davids, Philip Pinkhof speelde mee. Musik! Musik! werd een groot succes en het Joodsche Weekblad was zeer enthousiast. De tweede revue stond onder leiding van Kurt Gerron en heette Reislectuur. Deze ging op 18 oktober in première en werd ook goed ontvangen.

Uitsluiting

Met verordening 138/41 werden Joden uitgesloten van bezoek aan tal van openbare plekken, waaronder schouwburgen. Een maand later veranderden de nazi's de naam van de Hollandsche Schouwburg in Joodsche Schouwburg. Joodse artiesten die niet meer voor niet-Joods publiek mochten optreden gaven nu voorstellingen en concerten voor een uitsluitend Joods publiek in onder andere de Joodsche Schouwburg. Een aantal Joden ging de aan de slag om een apart Joodse culturele organisatie op te richten. Rudolf Nelson, Heintje Davids, Elias van Praag, Bernard Drukker en Werner Levie gingen de organisatie leiden. Bernard van Leer financierde het geheel, waardoor nieuwe Joodse gezelschappen en orkesten konden worden opgericht. Hier konden de ontslagen Joodse musici en artiesten terecht. Zo bestond het Joods Symfonieorkest uit 75 topmusici. Bij het openingsconcert van dit orkest op 16 november 1941 in de Joodsche Schouwburg werd een Mendelsohn-programma uitgevoerd. De Joodse orkesten speelden veel muziek van Joodse componisten. Ook speelden in de Joodsche Schouwburg het Joods Kamerorkest, het Joods Amusementsorkest en toneel,- en kleinkunstgezelschappen. In de Nelson-revues onder leiding van Rudolf Nelson schitterden steractrice Henriëtte Davids en andere artiesten zoals Silvia Grohs en Kurt Lilienthal.

Joodsche Schouwburg

Vanaf oktober 1941 heette het theater Joodsche Schouwburg. Een van de nieuwe Joods cultuur organisaties was het Joods Kleinkunstensemble. Deze voerde in de Joodsche Schouwburg een derde Nelson-revue op: Hand in Hand. Er volgden nog twee revues. Dit was een tijd waarin de Schouwburg een broeinest was van Joodse cultuur van hoog niveau. Er waren veel goede artiesten en musici beschikbaar en er was veel behoefte aan vertier. Het hoogtepunt was de operette Die Csadasfürstin van Eduard Veterman en Philip Pinkhof in 1942, met onder andere Lotte Merdak, Sylvia Grohs en Sylvain Poons. Omdat toen al veel Joden werden opgeroepen voor de Joodse werkkampen nam men zoveel mogelijk mensen in dienst voor deze operette. Zij waren vrijgesteld van de werkkampen.

Het einde

De Joodsche Schouwburg fungeerde ook korte tijd als trouwlocatie. Joden mochten hun burgerlijk huwelijk namelijk niet langer in het stadhuis sluiten. Zo vond bijvoorbeeld het huwelijk van Jonas Romijn en Deborah Lange plaats in de Joodsche Schouwburg in juli 1942. Er vonden nog meer Joodse activiteiten plaats in de Schouwburg: een café op de eerste verdieping, een Joodse kunstopleiding vanaf november 1941 en expositie van Joodse kunst. Zo was de Schouwburg een echt Joods cultureel centrum geworden. Andere voorstellingen op het toneel in de laatste fase waren Kaap de goede Hoop (11 april), Het loopt toch anders dan je denk! en Wiegelied. Tijdens een uitvoering van dit laatste blijspel ‘kwamen de mannen van de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung met de ploert Aus der Fünten luidruchtig de zaal binnenstappen’ aldus Heintje Davids. Zij vorderen het gebouw vanaf de volgende dag als verzamelplaats voor Joden. De artiesten in de Schouwburg moesten nu aan de slag in deze deportatieplaats en werden zo werknemers van de Joodse Raad.