Arnold Heertje (1934 – 2020)
Op 4 april 2020 overleed een van Nederlands belangrijkste geleerden, prof. dr. Arnold Heertje. Naast econoom, hoogleraar, publicist en verzamelaar was hij zeker ook een van Nederlands markantste publieke vechters tegen onrecht en pleitbezorgers van de Joodse zaak.
Tekst: Emile Schrijver
Beeld: Fotoarchief NIW
Samen met zijn vrouw Betty Heertje-Halberstadt was Arnold Heertje decennialang een van de trouwste vrienden van het Joods Museum, meer in het bijzonder van het Joods Museum junior. Lezingen die hij ook na zijn pensionering door het hele land gaf, kwamen vaak ten goede aan het Joods Museum junior en hij liet liet zich voor interviews ook graag juist daar filmen. Hij wordt door velen van ons dan ook node gemist en wij koesteren de herinnering aan zijn oprechte, geïnspireerde en bij vlagen vurige betrokkenheid bij ons werk.
Jongetje
Arnold Heertje werd op 19 februari 1934 in Breda geboren en groeide tot aan de oorlog op in Arnhem. Het hele gezin Heertje, vader Maurits Heertje (chemicus bij de toenmalige AKU), moeder Estella Heertje-Philips, broer Isaäc en zus Lena, dook op 17 november 1942 onder. Ze overleefden de oorlog allemaal.
In de Volkskrant van 14 februari 1998 liet hij zich in een zeer persoonlijk interview uit over zijn onderduik: ‘Op mijn negende wist ik al dat ik economie zou studeren. Het was oorlog, ik was gegrepen door de armoede van het bloembollenkwekersgezin in de Haarlemmermeer waar ik het laatst was ondergedoken. Legde verband tussen armoede en economie. Maar eerst wou ik dominee worden; een complete identificatie met mijn gereformeerde omgeving. Ik zong mee, bad mee. Terwijl ik het aanvankelijk vertikte te bidden aan tafel. “Dat vindt mijn vader niet goed”, zei ik.’ Verderop in datzelfde interview: ‘Soms zijn er angstbeelden, of verhalen over uiterst bedreigende situaties die ik heb verdrongen. Razzia in Amsterdam-Oost: Duitsers die met een zaklantaarn in een bed schenen waar drie jongetjes lagen te slapen, het middelste jongetje was ik.’
Joods leven
Het behoeft geen nadere uitleg dat zijn oorlogservaringen zijn latere betrokkenheid bij de Joodse zaak voor een belangrijk deel bepaald hebben. Heertje zou als volwassene kiezen voor een joods leven, met een Joods gezin. Met Betty, zijn steun en toeverlaat, kreeg hij drie jongens, Eric, Raoul en Patrick. In 1991 overleed Patrick aan de gevolgen van een auto-ongeluk. Samen met zijn gezin vond hij de kracht om door te gaan met het leven waarin hij later de vreugde van het grootouderschap heeft kunnen beleven.
Een heel bijzonder project waaraan Arnold Heertje een grote bijdrage heeft geleverd is de aankoop en restauratie van de synagoge van Weesp. Hij woonde in Naarden, hetgeen zijn betrokkenheid mede verklaarde. Samen met dominee Dick Pruiksma wist hij in 1996 te voorkomen dat het gebouw, dat sinds de oorlog niet meer als synagoge in gebruik was, werd verkocht aan een lokale winkelier en kon hij ervoor zorgen dat het gebouw kon worden aangekocht door een mede door hem opgerichte stichting. Hij was nog lang nadien intensief betrokken bij de vriendenstichting en was er trots op dat de synagoge weer gebruikt werd en wordt voor de Joodse eredienst.
Terras
Ik had Arnold Heertje ruim vijftien jaar eerder al leren kennen, een ontmoeting die op mij meer indruk zal hebben gemaakt dan op hem. Samen met zijn zoon Raoul maakte ik in 1981 deel uit van de voetbalselectie voor de Maccabiah-spelen in Israël. Na afloop van het toernooi, waarin we als ik mij goed herinner niet door de voorrondes kwamen, gingen we met Arnold, Betty, Raoul, mijn broer Mischa, en ik denk Patrick, wat drinken op een terras in Tel Aviv. Ik was 18, eerstejaars student en starstruck: pas voor de tweede keer in mijn leven in Israël, zat ik aan een terrastafeltje met de auteur van De Kern van de Economie, die man die door mijn eigen leraar economie, zijn leerling, altijd liefdevol ‘Arnold’ genoemd werd. Arnold bleek gewoon een heel aardige man, een paar maanden ouder dan mijn eigen vader, met zoons in mijn leeftijd. Maar ik bleef de rest van de avond starstruck.
Toen ik midden jaren tachtig na mijn studie Hebreeuws in de Bibliotheca Rosenthaliana aan de Universiteit van Amsterdam ging werken, kwam ik Arnold Heertje weer tegen. In de jaren tachtig en negentig waren er een paar keer, overigens nooit bevestigde, geruchten dat de universiteit van de Rosenthaliana, een van de belangrijkste en grootste Joodse bibliotheken in Europa, af zou willen. Heertje verzette zich vehement tegen die veronderstelde afstoting en schrok er daarbij niet voor terug om de verantwoordelijke bestuurders in krachtige bewoordingen op hun historisch foutieve handelen te wijzen. Die hadden het daar niet altijd makkelijk mee, want zijn wetenschappelijke en publieke gezag legden het nodige gewicht in de schaal. Van afstoting is het in elk geval nooit gekomen en daarnaast heeft hij meer dan eens datzelfde gewicht succesvol ingezet om extra middelen voor de bibliotheek te werven.
Boeken
Die passie voor het oude boek kwam niet uit de lucht vallen. Naast begenadigd econoom was hij ook bevlogen verzamelaar van oude boeken. De Heertjebibliotheek, die hij financierde uit de inkomsten van zijn leerboeken, omvat een kleine vierduizend werken en staat wereldwijd bekend als een van de belangrijkste op het terrein van de economische geschiedenis. De werken van alle groten uit de economie, vaak in zeldzame eerste edities of voorzien van hun eigen aantekeningen, zijn erin vertegenwoordigd, van Karl Marx tot John Maynard Keynes en van de Marquis de Maribeau tot de door hem bewonderde 19e-eeuwse Brit David Ricardo. In 1990 schreef Heertje een artikel over zijn leven als verzamelaar, met als titel Collecting Rare Economics Books. Dat sloot hij, in mijn eigen vertaling, als volgt af: ‘en als het dan uiteindelijk tot de finale vraag komt, namelijk waarom ik zo gek geweest ben om een collectie van zeldzame boeken over economie op te bouwen en om te leven met meer boeken dan ik ooit heb kunnen lezen, dan hoop ik dat een deel van de verklaring gevonden wordt in de traditionele liefde voor boeken en het overlevingsinstinct van het Joodse volk, waartoe ik behoor.’
Het is de herinnering aan deze Joodse verzamelaar, kind uit de onderduik, aan zijn fantastische bibliotheek en aan de vele uren die ik met hem in die bibliotheek heb mogen doorbrengen, die mij met dankbaarheid vervullen over het feit dat ik hem heb mogen kennen. Moge zijn nagedachtenis tot zegen zijn en zijn ziel worden gebundeld in de bundel van het eeuwige leven.