Rotterdam

In augustus 1610 verkregen enkele Portugees-Joodse handelaars van het Rotterdamse stadsbestuur toestemming om handel te drijven in Rotterdam. Aan deze vergunning waren een aantal rechten verbonden, zoals volledige godsdienstvrijheid en toestemming voor de bouw van een synagoge en het aanleggen van een Joodse begraafplaats.

Al in 1612 werd deze overeenkomst onder druk van de remonstranten herroepen, waarop een aantal Joodse gezinnen uit Rotterdam naar Amsterdam vertrok. De achterblijvers vormden een Joodse gemeenschap die de beschikking had over een zoldersynagoge in een privéwoning en een begraafplaats in Rubroek (later de Jan van Loonlaan). Een tweede groep Portugese Joden, waaronder de stamvader van het geslacht de Pinto, kwam in 1647 naar Rotterdam.

In 1647 werd een nieuw contract met de stadsraad getekend waarin de Joden alle rechten kregen, die ze ook in Amsterdam hadden. De Joodse gemeenschap ontwikkelde zich daarop voorspoedig en in het huis op de hoek van de Wijnhaven en de Bierstraat werd een fraaie synagoge ingericht. Ook werd er een Talmoedschool gesticht, de Jesiba de los Pintos, die in 1669 naar Amsterdam verhuisde. De meeste van de vaak vooraanstaande Portugees-Joodse families hielden zich bezig met internationale handel.

In het laatste kwart van de zeventiende eeuw is de synagoge van de Portugese gemeente enkele malen verhuisd, eerst naar de Scheepmakershaven, daarna naar De Boompjes. Toen in 1693 de oude begraafplaats vol was, zijn vrij kort na elkaar twee begraafplaatsen in Crooswijk ingericht. De laatste, gelegen aan de Oostzeedijk, werd in de loop van de achttiende eeuw overgedragen aan de Hoogduitse gemeente.

Vanaf het begin van de achttiende eeuw zette een snelle neergang van de Portugese gemeente in. Als gevolg daarvan werd deze in 1736 daadwerkelijk opgeheven. Het kleine aantal Portugese Joden dat nog over was gebleven voegde zich bij de Hoogduitse gemeente.

Rond 1650 hadden de eerste Hoogduitse Joden uit Duitsland en Polen zich in Rotterdam gevestigd. Ruim tien jaar later was de groep al groot genoeg om zich tot een Joodse gemeente te organiseren. Al in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw beschikte de Hoogduitse gemeente over een synagoge, een begraafplaats en een rabbijn.

De eerste synagoge werd in 1674 aan de Glashaven gevestigd. In 1702 was het pand te klein geworden en werd er vlakbij een nieuwe synagoge ingericht. Ook deze werd na ruim twintig jaar vervangen door het in 1725 ingewijde gebouw aan De Boompjes. Achter dit gebouw werd in 1784 een hulpsynagoge gebouwd, die vijftien jaar later wegens bouwvalligheid vervangen werd door een andere behuizing. Onder de synagoge aan De Boompjes bevond zich een feestzaal, erachter stond de slagerij van de Joodse gemeente.

Prentbriefkaart van juwelier E. Monasch in de Kipstraat in Rotterdam, ca. 1920

Prentbriefkaart van juwelier E. Monasch in de Kipstraat in Rotterdam, ca. 1920

De meeste Rotterdamse Joden woonden in de directe omgeving van de synagoge.

De Hoogduitse gemeente beschikte na 1737 behalve over de Portugese begraafplaatsen ook over een dodenakker aan de Dijkstraat in Kralingen. Deze is enige malen uitgebreid en tot 1895 in gebruik gebleven. In dat jaar werd de begraafplaats aan het Toepad ingericht, die tot op heden in gebruik is. Ook in het nabijgelegen Delfshaven lag een Joodse begraafplaats.

Aanvankelijk stonden de Hoogduitse Joden in de schaduw van hun meer welvarende Portugese geloofsgenoten. De verhoudingen veranderden, toen aan het einde van de zeventiende eeuw de Hoogduitse gemeente snel groeide en de Portugese een neergang doormaakte. De eerste statuten van de Joodse gemeente werden voor zover bekend in 1725 opgesteld, de eerste Joodse school werd in 1737 opgericht.

De Joodse bevolkingsgroep telde aan het einde van de achttiende eeuw ongeveer 2500 zielen en was daarmee na Amsterdam de grootste in Nederland. De meeste Hoogduitse Joden waren werkzaam in de kleine middenstand en handel. Als gevolg van de beperkende maatregelen van de gilden was de economische situatie van het merendeel van de Joodse bevolking tamelijk slecht. Na de burgerlijke gelijkstelling van 1796 kwam daar maar langzaam verandering in. Dit was mede de oorzaak van interne conflicten in de Joodse gemeenschap aan het begin van de negentiende eeuw. Bij de reorganisatie van de Joodse gemeenten onder koning Willem I werd de centrale status van Rotterdam in de regio vastgelegd en werd Rotterdam aangewezen als residentie van de opperrabbijn van het ressort.

Prentbriefkaart van de synagoge aan de Boompjes in Rotterdam, ca. 1920

Prentbriefkaart van de synagoge aan de Boompjes in Rotterdam, ca. 1920

Tussen 1800 en 1900 werd de Joodse gemeenschap van Rotterdam ruim viermaal zo groot, wat te danken was aan de economische ontwikkeling van de stad. Ook bleef een aantal Joden uit Oost-Europa, dat op doortocht naar Amerika was, in Rotterdam hangen. Ondanks de verbetering van de economische toestand bleef de armoede wijdverbreid. Met deze problematiek hielden een armbestuur van zes leden en diverse sociale instellingen zich bezig.

In de loop van de negentiende eeuw nam de integratie van Joden op alle terreinen van het maatschappelijk leven toe. Diverse leden van de Joodse gemeenschap namen deel aan het openbare bestuur en ook op gebied van de pers, rechtspraak, onderwijs en geneeskunde namen vele Joden een prominente plaats in.

Met de vestiging van Joden in verschillende delen van de stad werden er nieuwe, kleinere synagogen ingewijd. Rond het midden van de negentiende eeuw ontstond er opnieuw een Portugese gemeente in Rotterdam. Deze heeft twintig jaar bestaan heeft en maakte in die periode gebruik van een eigen gebedshuis en een eigen begraafplaats in Crooswijk. In 1891 werd een nieuwe centrale synagoge ingewijd aan de Botersloot. Na een restauratie in 1939 werd ook het archief van de Joodse gemeente daar ondergebracht.

De groei leidde ook tot een rijk geschakeerd Joods sociaal leven. Het Joodse onderwijs maakte daarvan een belangrijk deel uit; het onderwijs aan arme kinderen stond hierbij centraal. Daarnaast waren er talloze instellingen die zich bezighielden met zorg voor zieken en overledenen, armlastige passanten, wezen en ouden van dagen. Ook waren er vele verenigingen op religieus-, sociaal-, politiek-, amusement- en sportgebied.

In de tweede helft van de negentiende eeuw heersten er binnen de Joodse gemeente van Rotterdam spanningen tussen de behoudende leden en de meer vooruitstrevende leden. Beide kampen brachten een eigen weekblad uit. Vanaf 1908 oefende de in dat jaar opgerichte Rotterdamse afdeling van de Nederlandse Zionistenbond een stimulerende invloed uit op een deel van de Joodse gemeenschap.

De groei kwam aan het einde van het eerste kwartaal van de twintigste eeuw tot stilstand en in de periode daarna nam de Joodse bevolking van de stad gestaag af. Toch werd er, naast enkele kleinere synagogen, in 1928 nog de synagoge Lev Jam ingewijd aan de Joost van Geelstraat. In de dertiger jaren kwam een grote groep vluchtelingen uit Duitsland naar Rotterdam, die voor een deel door de Nederlandse regering gehuisvest werden in een vluchtelingenkamp in Hoek van Holland.

Bij het Duitse bombardement op Rotterdam werden de in het stadscentrum gelegen synagogen aan de Boompjes en de Botersloot zwaar getroffen en verwoest. Tijdens de bezetting werden de Joden net als elders het slachtoffer van talloze beperkende en vernederende maatregelen. In september 1941 werden de Joodse kinderen uit het openbaar onderwijs buiten gesloten. Als gevolg daarvan werd er op alle niveaus Joodse onderwijs ingesteld. Daarnaast ontstond er een uitgebreid netwerk van sociale voorzieningen. Ook het godsdienstige leven vond zover mogelijk doorgang. De deportaties van de Rotterdamse Joden begonnen eind juli 1942 en waren eind juni 1943 voltooid. Vrijwel alle gedeporteerden vertrokken vanuit de verzamelplaats in de haven: loods 24. Het overgrote deel van hen heeft de verschrikkingen van de kampen niet overleefd. Ongeveer 13% van de Joodse bevolking van Rotterdam en omgeving keerde terug uit de kampen of uit de onderduik.

Na de bevrijding werd het Joodse leven in de stad weer opgebouwd, aanvankelijk met de synagoge Lev Jom als centrum. In 1954 werd een nieuwe synagoge ingewijd aan het A.B.N. Davidsplein. De liberaal-Joodse gemeente, die samen met de liberaal-Joodse gemeente van Den Haag over een begraafplaats in Rijswijk beschikt werd in 1968 opgericht.

Rotterdam, kindermonument Stieltjesstraat

Rotterdam, kindermonument Stieltjesstraat

Er zijn tegenwoordig binnen de Joodse gemeente van Rotterdam verschillende verenigingen en instellingen actief. In 1981 werd in de tuin van het stadhuis een monument onthuld, ter herinnering aan de Joodse slachtoffers van de bezetting. Ook aan het Plein Loods 24 staat sinds juli 1999 een herinneringsteken. De poort van het voormalige Joodse ziekenhuis aan de Schietbaanlaan is in mei 2001 gerestaureerd en fungeert nu als herdenkingsplaats.

Aan de Stieltjesstraat, bij de muur van Loods 24, is in april 2013 het Joods Kindermonument onthuld, een monument voor 686 Rotterdamse Joodse kinderen van 0 tot 12 jaar, die in 1942 en 1943 vanuit Loods 24 naar Westerbork en van daaruit op transport naar Auschwitz en Sobibor gingen.

Aantal Joden in Rotterdam en omgeving

jaar

1674

ca. 50

1795

ca. 2.000

1796

ca. 2.500

1809

2.113

1840

2.823

1869

5.297

1899

9.019

1930

10.515

1951

780

1971

771

1998

246