Zaltbommel
In de Middeleeuwen moeten er blijkens vermeldingen in de archieven zo nu en dan Joden in Zaltbommel verbleven hebben. Van een permanente vestiging was in die periode echter geen sprake.
De eerste vaste Joodse bewoner van het stadje was Kosman Gompers, die in 1679 de bank van lening pachtte. Vermoedelijk uit angst voor concurrentie stelde hij de voorwaarde dat hij de enige Jood in Zaltbommel zou blijven. Uit het feit dat er in 1748 een Joodse begraafplaats ingericht is in een moestuin langs de stadsmuur, valt af te leiden dat deze voorwaarde op een gegeven moment vervallen is. Vanaf die tijd werden er ook openbare synagogediensten gehouden, o.a. in een privé-huis op de hoek van de Gasthuisstraat.
Onenigheid over de statuten leidde tot een scheuring binnen de gemeenschap en tot de aankoop van de begraafplaats aan de Oliemolen in 1785. In de loop van de tijd werden nog twee begraafplaatsen aangekocht: bij de Bossche Poort in 1823 en aan de Maarten van Rossumsingel in 1901.
De eerste officiële synagoge lag aan de Kloosterstraat en werd in 1804 ingewijd, tegelijk met een klaslokaal waarin de kinderen godsdienstonderwijs ontvingen. Veroudering van het gebouw en een snelle groei van de gemeente in het tweede kwartaal van de negentiende eeuw maakten de bouw van een nieuwe synagoge noodzakelijk. Dankzij subsidies van onder meer prins Hendrik en de baronnen de Rothschild kon de nieuwe synagoge in 1864 ingewijd worden.
Binnen de Joodse gemeenschap fungeerde het kerkbestuur tevens als armbestuur. Daarnaast was er een begrafenisgenootschap, een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge en een genootschap voor Torastudie. Een afdeling van de Alliance Israélite Universelle en een subcomité van het Centraal Israelitisch Weeshuis in Utrecht waren tevens in Zaltbommel gevestigd.
In 1826 vond de geruchtmakende overgang naar het christendom plaats van drie Bommeler families. Een telg van de familie Philips, één van de bekeerden, zou later de grondlegger van het gelijknamige concern worden.
In 1845 werd in Zaltbommel een Godsdienstige Armenschool opgericht, waar de leerlingen in zowel Joodse als algemene vakken werden onderwezen. Het aantal leerlingen nam tegen het einde van de negentiende eeuw aanzienlijk af. Desondanks werd er in 1903 een nieuw schoolgebouw ingewijd.
In de twintigste eeuw bleef het ledental van de Joodse gemeente in snel tempo afnemen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de gemeente gehalveerd ten opzichte van het begin van de eeuw.
In november 1942 werden de eerste Joden uit Zaltbommel naar Westerbork gedeporteerd. De laatsten werden in april 1943 gedwongen zich in Vught te melden. Van de Joodse inwoners van Zaltbommel heeft slechts een vijfde deel de oorlog overleefd. De synagoge bleef onbeschadigd. Een deel van het interieur werd gestolen, een ander deel bleef behouden en is na de oorlog aan de Joodse gemeente van Den Bosch geschonken. Toen in oktober 2003 de volledig herbouwde dijksynagoge in Sliedrecht werd ingewijd, schonk de Joodse gemeente in Den Bosch de uit Zaltbommel afkomstige voorwerpen aan deze synagoge.
Na de oorlog is het Joodse leven niet hervat. In 1947 werd de gemeente officieel opgeheven en bij die van 's-Hertogenbosch gevoegd. De synagoge werd verkocht en is als bedrijfsruimte in gebruik genomen. In november 1969 werd een monument onthuld ter nagedachtenis van de vermoorde plaatsgenoten. In juni 1996 is het gerestaureerde mikwe aan de Minnebroederstraat heropend. Sinds 2010 heeft de Stichting Mikwe Zaltbommel de ruimte in gebruik voor exposities en als herdenkingsplek.
De begraafplaatsen worden onderhouden door de plaatselijke overheid. In augustus 2002 werd de restauratie van 130 grafstenen op de begraafplaatsen aan de Bossche poort, de Maarten van Rossumsingel en aan de Oliemolen voltooid.
Zaltbommel is bij velen bekend vanwege 'De Moeder de Vrouw' van Martinus Nijhoff, een klassieker in de Nederlandse dichtkunst. Simon Vega vertaalde 'De Moeder de Vrouw' in het Hebreeuws.
Aantal Joden in Zaltbommel en omgeving
jaar
1809
109
1840
226
1869
254
1899
140
1930
71