Ootmarsum

Rond 1700 nam het Joodse leven in Ootmarsum een aanvang met de komst van een vleeshouwer. Deze kreeg toestemming zich in de plaats te vestigen, mits de leden van de gilden niet door zijn activiteiten geschaad zouden worden.

In de loop van de achttiende eeuw groeide de Joodse gemeente van Ootmarsum gestaag. In 1821 kreeg de plaats, met inbegrip van de gemeente Denekamp, de status van zelfstandige Bijkerk. Het kerkbestuur bestond uit drie personen.

In 1843 werden in Ootmarsum een synagoge en een school gebouwd. Bij een brand in 1859 gingen beide gebouwen verloren. Een jaar later werd een nieuwe synagoge aan de Kloosterstraat ingewijd. In 1904 werd het gebouw gerestaureerd; het plaatselijke vrouwengenootschap zorgde daarbij voor de textiele aankleding en de rituele voorwerpen.

Rond 1786 werd de Joodse begraafplaats op de Kuiperberg, aan de Almelose Straatweg, in gebruik genomen. De oudste bewaarde grafsteen dateert uit 1814, terwijl de meest recente in 1928 geplaatst werd.

Het regulier Joods onderwijs in Ootmarsum hield aan het einde van de negentiende eeuw op te bestaan. De komst van een onderwijzer uit Hardenberg in 1914 leek het Joodse onderwijs nieuw leven in te blazen, maar dat was van korte duur.
De stoffen- en damastfabriek van de familie Bendien, opgericht in 1813, speelde een grote rol in de economische ontwikkeling van Ootmarsum.

In 1924 hield de Joodse gemeente van Ootmarsum op te bestaan en werd bij die van Oldenzaal gevoegd. De synagoge werd in eerst instantie verkocht, vervolgens in 1936 gesloopt.

In december 2001 werd in de Kloosterstraat een monument onthuld ter nagedachtenis aan de Joodse inwoners van Ootmarsum die tijdens de oorlog zijn omgebracht. In het monument zijn een plaquette met namen en de gevelsteen van de voormalige synagoge verwerkt.

De begraafplaats op de Kuiperberg wordt door de plaatselijke overheid onderhouden.

Aantal Joden in Ootmarsum en omgeving

jaar

1809

87

1840

100

1869

128

1899

101

1930

6