Leiden

De universiteitsstad Leiden kent een lange traditie in het onderricht van het Hebreeuws, Aramees en Syrisch. Deze talen werden reeds vanaf rond 1575 gedoceerd. Rond 1660 woonde er een rabbijn in Leiden, die vermoedelijk betrokken was bij het universitaire onderwijs in het Hebreeuws en de judaïstiek. Onder de studenten die in de zeventiende eeuw aan de universiteit van Leiden ingeschreven waren bevonden zich zo nu en dan Joden. Zij studeerden meestal geneeskunde en waren bijna allemaal van sefardische afkomst.

In latere eeuwen zijn aan de Universiteit van Leiden enkele zeer bekende Joodse professoren werkzaam geweest, waaronder de eerste Joodse jurist Joël Emanuel Goudsmit (1813-'82), die in Nederland hoogleraar werd. Hij was tevens lid van de Leidse gemeenteraad en bekleedde talloze andere maatschappelijke functies.

Prentbriefkaart van het Spinozahuis in Rijnsburg, ca. 1904

Prentbriefkaart van het Spinozahuis in Rijnsburg, ca. 1904

De Joodse gemeente van Leiden ontstond aan het begin van de achttiende eeuw, toen enige uit Amsterdam en Den Haag afkomstige Joodse kooplieden het poorterschap van de stad verkregen. In november 1719 werd de Joden een eigenbegraafplaats toegewezen op het Blauwe Bolwerk. Na enige grafschendingen tussen 1750 en 1760 werd in 1758 door de Joodse gemeente een begraafplaats aan de Rijnstraat in Katwijk gepacht. Deze is tot op heden in gebruik. In 1869 werd een gedeelte van de algemene begraafplaats achter Molen De Valk nabij de Nieuwe Beestenmarkt als Joodse begraafplaats in gebruik genomen voor armen en kinderen.

Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een privé-huis aan de Vismarkt, maar in 1723 werd een pand aan het Levendaal betrokken, dat als synagoge ingericht werd. In hetzelfde jaar werden de statuten van de Joodse gemeente door de stadsraad goedgekeurd. De gevel van de synagoge aan het Levendaal werd een kleine tien jaar later met toestemming van de overheid aangepast aan het gebruik van het gebouw.

Synagoge Levendaal, ca. 1900

Synagoge Levendaal, ca. 1900

De sterke groei van de Joodse gemeente in de twintiger en dertiger jaren van de achttiende eeuw bracht de stadsraad er toe beperkende maatregelen wat betreft het vestigingsbeleid te nemen. Deze waren vooral ingegeven door het economisch belang van de gilden en hadden aanvankelijk betrekking op armlastige en rondzwervende Joden. Het merendeel van de Leidse Joden bestond uit kleinhandelaren, uitdragers en verkopers van oude kleren en hoeden.

Ondanks de beperkende bepalingen en de economische malaise waarin Leiden in de tweede helft van de achttiende eeuw verkeerde, nam het aantal Joden in de stad toe, zeker nadat in 1796 de Joden officieel gelijke burgerrechten verkregen.

De ontploffing van een kruitschip in 1807 vernietigde niet alleen het archief van de Joodse gemeente, ook de synagoge werd zwaar beschadigd en de Joodse school werd geheel vernield. Na enige provisorische restauraties bleek het halverwege de negentiende eeuw noodzakelijk de synagoge geheel te renoveren. In 1858 werd het gebouw aan het Levendaal opnieuw ingewijd en tegelijkertijd werd een nieuw schoolgebouw in gebruik genomen. De meeste Leidse Joden woonden in de buurt van de synagoge.

Prentbriefkaart van de Stille Rijn in Leiden met het Centraal Israëlitisch Wees-en Doorganghuis, ca. 1902

Prentbriefkaart van de Stille Rijn in Leiden met het Centraal Israëlitisch Wees-en Doorganghuis, ca. 1902

Bij de ressortale herindeling in het begin van de negentiende eeuw werd Leiden, als centrum van de omliggende gemeenten, een Ringsynagoge in het ressort van de Hoofdsynagoge Den Haag.

Naast een kerkbestuur en een kerkenraad waren er in Leiden ook enkele genootschappen actief die zich o.a. bezighielden met begrafenissen, ziekenbezoek en liefdadigheid. Voorts was er een vereniging ten behoeve van de opvang van emigranten en een weeshuis. Dit laatste was achtereenvolgens in de Nieuwsteeg, aan de Stille Rijn en op de hoek van de Roodenbergerstraat en de Cronesteinkade gevestigd. Naast het synagogale koor bestond er een genootschap voor het onderhoud van de synagoge en het interieur. Vanaf het ontstaan van de Joodse gemeente te Leiden is er zorg gedragen voor Joods onderwijs voor de kinderen.

In de eerste helft van de twintigste eeuw was er sprake van afname van het aantal gemeenteleden in de stad. Dit werd gecompenseerd door de toename van het aantal Joden in Wassenaar, dat tot 1927 behoorde bij het gebied van de Joodse gemeente Leiden. De synagoge aan het Levendaal werd in 1931 opnieuw gerestaureerd. De zionistische beweging was vanaf het begin van de eeuw in de stad actief, ook onder de studenten en onder de jeugd.

Toen als gevolg van de maatregelen van de Duitse bezetter de Joodse hoogleraren werden ontslagen, werd door professor R.P. Cleveringa een protestrede uitgesproken, waarna eind november 1940 een proteststaking uitbrak onder de studenten, waarop de universiteit gesloten werd.

Na de uitsluiting van Joodse kinderen uit het openbare onderwijs werd een Joodse lagere school ingericht aan het Pieterskerkhof. Oudere kinderen gingen naar de Joodse middelbare school in Den Haag. Tussen juni 1942 en maart 1943 werden alle Joden uit Leiden die niet hadden weten onder te duiken gedeporteerd. Het laatst werd het weeshuis, waarin ongeveer 50 kinderen verbleven, ontruimd.

Na de oorlog is het Joodse leven in Leiden hervat door de Joden die uit de onderduik teruggekeerd waren. De synagoge, die door NSB-ers zwaar beschadigd en leeggeroofd was, werd in 1947 gedeeltelijk hersteld en weer in gebruik genomen. Er volgden nog meer restauraties, die in 1978 voltooid waren.

In de synagoge worden diensten gehouden door de Joodse Gemeente Leiden. Aan het Levendaal zijn tegenwoordig eveneens een studentenhuis en een Joods studiecentrum gevestigd. Het Joodse weeshuis heeft een andere bestemming gekregen. Een plaquette in het gebouw en een Davidster in de deur van het gebouw herinneren aan het tragische lot van de bewoners. Sinds 2010 staan op vijf plaatsen in de Leidse binnenstad uit steen gehouwen koffers op de stoep, die tezamen het monument Bagage van de hand van de Israëlische kunstenaar Ram Katzir vormen als herinnering aan de weggevoerde Joodse inwoners van Leiden.

De Joodse begraafplaats aan de Rijnstraat in Katwijk staat sinds 1977 op de monumentenlijst en heeft restauraties ondergaan in 1981 en in 2006. In 1948 werd er een monument geplaatst voor de slachtoffers van de Duitse terreur. De graven van de Joodse begraafplaats bij Molen De Valk in Leiden zijn in 1961 overgebracht naar deze begraafplaats.

De Leids-Joodse gemeenschap schonk in 2001 een glas-in-loodraam uit haar synagoge aan het gemeentehuis van Katwijk, uit erkentelijkheid voor de goede samenwerking.

De filosoof Baruch de Spinoza woonde van 1661 tot 1663 in het nabij Leiden gelegen dorp Rijnsburg, waar hij onder de doperse sekte van Collegianten vele vrienden had. Zijn woonhuis aan de Spinozalaan is tegenwoordig ingericht als museum Het Spinozahuis.

Aantal Joden in Leiden en omgeving

jaar

1737

125

1745

131

1784

164

1809

288

1840

546

1869

516

1899

427

1930

341

1951

125

1971

100

1998

96