Enkhuizen
In de zeventiende eeuw woonden er al Joden in Enkhuizen. Vooral in de achttiende eeuw vormden ze een bloeiende gemeenschap, maar met de neergang van de stad nam ook het aantal Joodse inwoners af.
In 1734 verkregen de Joden van Enkhuizen het recht om bij één van de gemeenteleden thuis godsdienstoefeningen te houden. In 1738 werd hen in ruil voor een jaarlijks geldbedrag een begraafplaats in het Bolwerk bij de Koepoort toegewezen. In dezelfde periode werd ook een Joodse godsdienstonderwijzer aangesteld. Midden tachtiger jaren hield een conflict de gemeenschap tijdelijk verdeeld. In 1791 werd nabij de haven op de Zuiderhavendijk eensynagoge ingewijd.
In de Franse tijd (1795-1813) kwam door de economische neergang een einde aan de bloeiperiode van de Joodse gemeente van Enkhuizen. Gedurende de hele negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw liep het aantal gemeenteleden terug.
Gedurende de bezettingsjaren was de positie van de Joden in Enkhuizen relatief gunstig. Zo weigerde de burgemeester mee te werken aan de verwijdering van de Joodse kinderen uit het openbaar onderwijs. Toen de Enkhuizer Joden in april 1943 gedwongen werden om naar Amsterdam te verhuizen, slaagden zij er vrijwel allen in onder te duiken. Daardoor hebben velen de oorlog overleefd. De synagoge is ongeschonden gebleven.
Na de oorlog zijn er maar een paar Joden in Enkhuizen gebleven. In 1964 werd de Joodse gemeente officieel bij die van Alkmaar gevoegd. De Heilige Ark van de synagoge maakt nu deel uit van collectie van het Joods Historisch Museum. De synagoge fungeert tegenwoordig als christelijke kerk. De Joodse begraafplaats, waar ongeveer 130 mensen begraven werden, wordt onderhouden door de plaatselijke autoriteiten. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.
Aantal Joden in Enkhuizen en omgeving
jaar
1795
105
1805
58
1809
50
1840
50
1869
74
1899
50
1930
25
1951
23