Doesburg
Al in de Middeleeuwen wordt er melding gemaakt van Joden in Doesburg. In de vijftiende eeuw is er zelfs sprake van een "Joedenstraat". Vanaf 1639 was de Bank van Lening in handen van Joden en groeide er in Doesburg een kleine Joodse gemeenschap. Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een huissynagoge. De meeste Joodse inwoners leden bittere armoede; mede daardoor maakten sommigen van hen in het begin van de achttiende eeuw deel uit van georganiseerde roversbenden.
De uitroeping van de burgerlijke gelijkstelling in 1796 en de daarmee gepaard gaande vrijheid van vestiging ook voor Joden stuitte op verzet bij het Doesburgse stadsbestuur. Uiteindelijk moesten de provinciale autoriteiten interveniëren en kon zich in Doesburg een Joodse gemeente ontwikkelen. Deze groeide in de loop van de negentiende eeuw, een groot deel van de leden bleef echter armlastig.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw zette de neergang van de gemeente in. In 1800 kocht men in de Torensteeg een pand om als synagoge in te richten. Dit gebouw stortte in 1807 ten gevolge van een zware storm in, waarna er met subsidie van het opperconsistorie een ander gebouw gekocht werd. In 1898 werd er een nieuwe synagoge gebouwd bij de Markt, vlakbij de Martinikerk.
De Joodse gemeenschap van Doesburg heeft drie begraafplaatsen tot haar beschikking gehad. De oudste dateert uit de zeventiende eeuw en lag aan de Ooipoortwal. In 1723 werd de begraafplaats aan de Veerpoortwal in gebruik genomen. Toen deze aan het begin van de negentiende eeuw vol was kreeg men toestemming om een aanpalend terrein in gebruik te nemen. Sinds 1856 beschikte men over een nieuwe begraafplaats in de tuin van het Weeshuis buiten de Meipoort, het Molenveld. Het begrafeniscollege werd pas in 1896 opgericht.
Vanaf het begin van de negentiende eeuw was er in Doesburg een godsdienstschool. De economische activiteit van de Doesburgse Joden was vooral gericht op de vleeshouwerij, de handel en het bank- en leenwezen.
Tijdens de Duitse bezetting werd de Joodse bevolking van Doesburg na razzia's in het najaar van 1941 en 1942 voor het grootste deel gedeporteerd. Een aantal mensen kon met hulp van het ondergrondse verzet onderduiken. Van de gedeporteerden is niemand teruggekeerd. Een deel van de inventaris van de synagoge kon behouden worden, ondanks het feit dat de synagoge door NSB-ers geplunderd werd. Deze voorwerpen worden nu tentoongesteld in het Museum voor Stad en Ambt Doesborgh 'De Rooden Tooren'. Vlak voor de bevrijding werd het synagogegebouw gedeeltelijk verwoest, toen de Duitse-bezetters de naburige kerktoren opbliezen.
In 1947 is de Joodse gemeente Doesburg opgeheven en bij die van Arnhem gevoegd. De synagoge is in 1953 afgebroken. Op den duur zijn alle drie de Joodse begraafplaatsen geruimd. De stoffelijke resten zijn naar Doetinchem overgebracht.
In 1985 werd in het stadhuis van Doesburg een plaquette onthuld ter herinnering aan de vermoorde Joodse inwoners van de plaats. In 2000 werd er in de Torensteeg, op de plaats waar tot 1953 de synagoge stond, een monument onthuld ter nagedachtenis aan de Joodse gemeenschap.
Aantal Joden in Doesburg en omgeving
jaar
1798
15
1809
39
1840
108
1869
103
1899
78
1930
41