Appingedam
De Joodse gemeente van Appingedam behoort tot de oudste Joodse gemeenten in de provincie Groningen. In 1563 kreeg een uit Praag afkomstige Jood toestemming om de plaatselijke Bank van Lening te pachten. In 1595 en 1605 wordt opnieuw melding gemaakt van Joden, die vermoedelijk handel dreven met het nabij gelegen Emden.
In de zeventiende eeuw bleef het aantal Joden in Appingedam klein, maar in de achttiende eeuw nam door toestroom van buiten hun aantal aanzienlijk toe. De meeste Joden waren werkzaam in de porseleinindustrie, het geldwezen, de veehandel en de huidenhandel. Daarnaast waren er veel Joodse slagers en was ook het stedelijke pandhuis in handen van Joodse pachters. De omstandigheden waaronder de Joden in Appingedam leefden waren tamelijk benard, vandaar dat zij, uit vrees voor nog meer concurrentie in de porseleinhandel, in 1780 de stadsraad verzochten niet nog meer Joden toe te laten.
In de eerste helft van de achttiende eeuw kregen enkele Joden, onder wie de onderwijzer en de ritueel slachter, het poorterschap. Aanvankelijk maakten de Joodse inwoners van Appingedam gebruik van een apart gedeelte van de Joodse begraafplaats te Farmsum. In de jaren 1762-1763 werd een begraafplaats aan de Heidensgang in Appingedam aangekocht.
In 1667 werd op het Bolwerk een synagoge in gebruik genomen, maar deze werd twee jaar later al gesloten op instigatie van de gereformeerde kerkenraad. Vanaf het midden van achttiende eeuw werden in een huissynagoge aan de Dijkstraat godsdienstoefeningen gehouden. Door de groei van de gemeente werd dit gebouw aan het einde van de achttiende eeuw te klein. Een nieuwe synagoge aan de Broerstraat werd in 1801 ingewijd. Bij de ressortale indeling van 1821 werd Appingedam aangewezen als Ringsynagoge.
Binnen de Joodse gemeenschap hielden verscheidene genootschappen zich actief bezig met liefdadigheid in ruime zin. Twee vrouwenverenigingen droegen zorg voor het onderhoud van de synagoge en de rituele voorwerpen. In 1870 werd een culturele vereniging opgericht. Een armbestuur, dat gesubsidieerd werd door de stedelijke armenzorg, droeg zorg voor de arme gemeenteleden en kon in 1928 opgeheven worden.
Gedurende de bezettingsjaren werden in Appingedam dezelfde anti-Joodse maatregelen van kracht als elders in het land. Na de verwijdering van de Joodse leerlingen in september 1941 werd een Joodse school opgericht, die tot de zomer van 1942 heeft bestaan. In augustus 1942 zijn vrijwel alle Joden van Appingedam tezamen met de andere Joodse inwoners van de provincie Groningen gedeporteerd. Van hen heeft slechts een zestal de oorlog overleefd.
Na de oorlog is de synagoge, die in mei 1945 door een bom getroffen was, verkocht. Het gebouw is gerestaureerd en nu in gebruik bij de Vrijgemaakt Gereformeerde Gemeente. De Joodse gemeente werd in 1948 officieel bij die van Groningen gevoegd. Sinds 1985 staat voor de voormalige synagoge een gedenkteken met namen van omgekomen Joodse bewoners van Appingedam. De begraafplaats aan de Heidensegang staat sinds 1968 op de lijst van beschermde monumenten en wordt door de plaatselijke overheid onderhouden.
De Joden van het nabijgelegen Uithuizen hadden een vrij onafhankelijke status en hielden in de tweede helft van de negentiende eeuw eigen synagogediensten. Hoewel er ook een Joodse begraafplaats was in Uithuizen, is het nooit gekomen tot het oprichten van een zelfstandige gemeente. De Joodse gemeenschap van Uithuizen hield in de Tweede Wereldoorlog op te bestaan. De begraafplaats, gelegen aan de Hoofdstraat West, wordt tegenwoordig door de gemeente Eemsmond onderhouden.
Aantal Joden in Appingedam en omgeving
jaar
1565
10
1710
ca. 30
1760
ca. 60
1780
ca. 100
1809
130
1840
129
1869
237
1899
285
1930
153