Spinoza

Een beknopte biografie

andere naam:

Bento Despinoza

Benedict de Spinoza

Geboren Amsterdam, 24-11-1632
Overleden Den Haag, 21-02-1677

Vader: Michael de Spinoza (1598-1654)
Moeder: Hanna Debora d' Espinoza (overleden 1638)

Broers: Isaak de Spinoza, Gabriel de Spinoza
Zusters: Rebecca de Spinoza, Mirjam de Spinoza

Beroep: filosoof, lenzenslijper

Baruch de Spinoza (1632-1677) werd op 24 november 1632 in Amsterdam geboren als derde kind van de vooraanstaande Portugees-Joodse koopman Michael de Spinoza en diens vrouw Hanna Deborah D'Espinoza. Zijn ouders waren afstammelingen van zogenaamde marranen of schijn-christenen die begin 17e eeuw naar Amsterdam waren getrokken om er openlijk tot het jodendom te kunnen terugkeren. In Amsterdam was Spinoza's grootvader, Emanuel Rodrigues Spinoza, een koopmansbedrijf begonnen dat zijn vader in 1632 overnam.

De jonge Baruch, die thuis Bento werd genoemd, groeide op in de buurt van Vlooyenburg, het huidige Waterlooplein. Hij ontving een traditioneel Joodse opvoeding, leerde Hebreeuws en bestudeerde Tora, Talmoed en Joodse filosofie. Daarnaast hield hij zich op eigen gelegenheid bezig met meer wereldse onderwerpen als natuurwetenschap en astronomie.

Toen zijn vader in 1654 overleed, Spinoza was toen 22 jaar oud, begon hij samen met zijn broer Gabril een exportfirma in fruit. Het was in deze periode dat bij hem de opvattingen ontstonden die wellicht hebben bijgedragen aan de in 1656 over hem uitgesproken ban. Spinoza kende de Bijbel uit z'n hoofd en trof er tal van tegenstrijdigheden in aan. De erin beschreven wonderen achtte Spinoza in strijd met zowel de rede als de natuurwetten. Ook geloofde hij niet in de onsterfelijkheid van de ziel. Door deze radicale opvattingen distantieerde hij zich van de joods-christelijke traditie.

Van belang voor de persoonlijke en intellectuele ontwikkeling die Spinoza in deze periode doormaakte, waren de lessen Latijn die hij bij Franciscus van den Enden volgde. Van den Enden maakte deel uit van een kring van Amsterdamse vrijdenkers waartoe onder andere Pieter Balling, Jarig Jelles, Simon Joosten de Vries en Jan Rieuwertz behoorden. De laatstgenoemde zou na de dood van Spinoza zijn nagelaten geschriften uitgeven. Via Van den Enden maakte Spinoza kennis met zestiende- en zeventiende-eeuwse denkers als Giordano Bruno, Erasmus, Montaigne, Machiavelli, Hobbes, Grotius, Calvijn en Thomas More. Het was echter de filosofie van René Descartes die de meeste invloed zou uitoefenen op Spinoza's ontwikkeling.

Omstreeks 1660 verliet Spinoza Amsterdam en vestigde zich in Rijnsburg. Hier woonde hij wel eens bijeenkomsten bij van de 'Rijnsburger Collegianten'. Dit was een groep van ontwikkelde en vrijzinnige calvinisten waartoe onder andere zijn leermeester Franciscus van der Enden behoorde. In 1663 verhuisde Spinoza naar Voorburg en in hetzelfde jaar publiceerde hij onder de naam Benedictus de Spinoza zijn "Renati Des Cartes Principorium Philosophiae ", een werk over de filosofie van René Descartes.

In 1670 verscheen anoniem zijn bekende "Tractatus Theologico-Politicus". In dit werk bekritiseerde Spinoza de geopenbaarde godsdienst, pleitte hij voor intellectuele en godsdienstige vrijheid en zette hij zijn politieke ideeën uiteen. Hij pleitte voor een regering die moest worden samengesteld op grond van verdiensten en niet op grond van erfelijke titels of kerkelijke waardigheden. Zijn grondgedachten over staat, tolerantie, vrede en mensenrechten werden tot ver over de grenzen bekend en in 1673 kreeg hij een leerstoel aangeboden aan de universiteit van Heidelberg. Hij weigerde dit professoraat omdat hij niet, zoals men van hem eiste, vooraf wil verklaren dat hij geen kritiek op de christelijke godsdienst zou geven.

Na de politieke omwenteling van het rampjaar 1672 - waarbij zijn vriend en beschermheer Johan de Witt werd vermoord - werd Spinoza' s "Tractatus Theologico-Politicus" verboden. In 1675 voltooide hij zijn belangrijkste werk, de "Ethica", waaraan hij reeds aan het begin van de jaren zestig was begonnen. Anders dan Descartes ging Spinoza in dit werk niet uit van de dualiteit van lichaam en geest maar erkende hij slechts één substantie waarvan denken en uitgebreidheid de attributen waren. Ook God maakte volgens Spinoza deel uit van die ene substantie. De God van Spinoza had weinig meer van doen met de God van de in de Republiek zo dominante gereformeerde kerk of met de God van het jodendom. Spinoza's ideeën betekenden dan ook een radicale breuk met het joods-christelijke gedachtegoed en stonden aan de basis van een radicaal-verlichte onderstroom die niet alleen in de Republiek, maar ook ver daarbuiten, tot ten minste het midden van de achttiende eeuw zou doorwerken.

In de winter van 1676-1677 werd Spinoza ziek. Hoewel hij geen geschreven testament of wilsbeschikking naliet, gaf Spinoza voor zijn dood aan dat zijn papieren, waaronder het manuscript van de "Ethica", na zijn dood aan de Amsterdame boekhandelaar Jan Rieuwertz moesten worden gestuurd. Op zondag 21 februari 1677 overleed Spinoza en hij werd in de Nieuwe Kerk aan het Haagse Spui begraven. Nog hetzelfde jaar werden zijn nagelaten werken door Rieuwertz uitgegeven.