Jonas Daniël Meijer

Beknopte biografie

Geboren: Arnhem, 15-09-1780
Overleden: Amsterdam, 06-12-1834

Vader: David Abraham Meijer (overleden 1790)
Moeder: Marianne Cohen (circa 1749-1803)

Broer: Abraham David Meijer (1781-1864)
Zus: Eva Meijer (1782-1850)

Jonas Daniel Meijer (1780-1834) werd op 15 september 1780 geboren als zoon van welgestelde ouders. Zijn grootvader van moeders zijde was de bekende koopman Benjamin Cohen. In het roerige jaar 1787 hadden stadhouder Willem V en zijn echtgenote Prinses Wilhelmina enige tijd van de gastvrijheid van Benjamin Cohen gebruik gemaakt. Een gebeurtenis die Jonas Daniel Meijer als kind had meegemaakt en die hij zich later nog voor de geest kon halen:

"Ik herinnere mij nog uit mijne kindsche jaren, hoe zij (Prins Willem V en zijn gezin) het nederig huis van mijnen grootvader, toen de wijkplaats van het Doorluchtig en Stadhouderlijk geslacht, verlieten, om naar de zetel der hoge regeeringe terug te keeren."

De jonge Jonas was wat je noemt een wonderkind. Al op driejarige leeftijd kon hij lezen en leerde hij Frans en Engels van een privé-leraar. Terwijl Hebreeuws bij zijn normale opvoeding hoorde, begon hij al op vijf-jarige leeftijd Latijn te leren. Hij legde aan predikanten en geleerden, die daarvoor speciaal naar het huis van de familie Meijer kwamen, de samenspraken van Erasmus uit. Al op zijn zevende werd hij toegelaten tot de vierde klas van de Latijnse school in Arnhem. Hij verliet deze school op 10-jarige leeftijd met een redevoering, waarin kennis van de taal als oorprong en bron van alle wetenschap werd beschouwd.

In 1803 gaf Jonas Daniel Meijer in de beantwoording van een prijsvraag over de toepassing van het strafrecht blijk van het feit dat hij zijn tijd ver vooruit was. In 1804 verscheen dit werkstuk over motieven, levensomstandigheden en psychische gesteldheid van een dader. Behalve met rechtsgeleerdheid hield Meijer zich ook bezig met taal- en letterkunde, oudheidkunde en geschiedenis. Daarnaast vond hij ook nog tijd om zich met economische en sociale problemen bezig te houden. Zo bracht hij op 2 maart 1807 aan Lodewijk Napoleon verslag uit over de erbarmelijke omstandigheden waarin veel joden leefden.

In 1813 werd hij lid van het voorlopig bestuur van de grondwets-commissie. Hij hield zich vooral bezig met het juridische gedeelte en speelde daarin ook een belangrijke rol. De grondwet werd op 29 maart 1814 bekrachtigd. In het nieuwe koninkrijk bekleedde Meijer het ambt van rechter. In 1817 nam hij echter ontslag. Deels uit onvrede over z'n uitgesloten kansen op verdere promotie, deels uit ongenoegen met het beleid van de regering. Als ambteloos burger schreef hij het zesdelige juridische werk "Esprit, origine et progres des instutitions judiciaires" (1819-1823). Ook verbleef hij enige tijd in Kleef. Na zijn terugkeer in Nederland nam hij weer volop deel aan het maatschappelijke leven. Op 6 december 1834 overleed hij in z'n woonplaats Amsterdam.