Verslag Mijn Israël | Mijn Palestina

Artikel

Verslag: Jaap Cohen

Mijn Israël | Mijn Palestina werd georganiseerd op 30 juni 2024 in het kader van het programma Zionisme – belofte of boosdoener?, waarin het zionisme vanuit persoonlijk en historisch perspectief belicht wordt.

De sfeer is bedrukt, voorafgaand aan de bijeenkomst Mijn Israël | Mijn Palestina in het café van het Joods Museum. Een beetje gespannen zelfs. Het is warm, er wordt weinig en alleen met gedempte stemmen gesproken. Een deel van het publiek behoort tot de Joodse gemeenschap die vaak in het museum te vinden is, een ander deel juist helemaal niet. Mensen kijken ernstig. Hoe kan het ook anders?

Sinds 7 oktober 2023 is de wereld voor iedereen, maar in het bijzonder voor de mensen in deze zaal, onherstelbaar veranderd. Bijna negen maanden van terreur, bommen, dood en verderf hebben erin gehakt. De oorlog mag dan 4.500 kilometer van ons vandaan zijn, voor velen voelt hij heel dichtbij. Vanwege familieleden en andere dierbaren die worden getroffen. Maar ook vanwege de talloze gepolariseerde discussies en demonstraties die in Nederland zijn ontstaan. Zelfs als je geen ‘skin in the game’ (waarover later meer) hebt en je vooral doordrongen bent van de uitzichtloosheid van de situatie, kan van beide kanten van je geëist worden om een loyaliteitsverklaring af te geven. Doe je dat niet, dan kan het over zijn met de vriendschap. Echt luisteren naar de ander is er vaak niet bij.

Dat laatste is precies de reden waarom op deze zondagavond zo’n 150 mensen naar deze bijeenkomst zijn gekomen, waarin Joris Luyendijk in gesprek gaat met twee Joodse en twee Palestijnse Nederlanders. Het hadden ook duizend toeschouwers meer kunnen zijn, als het programma in een grotere zaal was gehouden: de tickets waren in een mum van tijd uitverkocht. Blijkbaar bestaat er, ondanks of juist dankzij het precaire onderwerp, grote behoefte emoties te ventileren en verhalen over de oorlog te delen zonder direct in een verhit debat verzeild te raken.

Hoeder van de beeldvorming

Het programma begint. Joris Luyendijk, oud-correspondent in het Midden-Oosten, introduceert zichzelf als een betrokken buitenstaander. Hij woonde lang in het oorlogsgebied, heeft veel vrienden en kennissen van beide zijden. En hij wordt regelmatig geacht om in talkshows zijn kennis over het conflict over te brengen. Omdat hij in zulke actualiteitenprogramma’s doorgaans maar zo’n zes minuten krijgt, gaat zijn rol vaak niet verder dan die van ‘hoeder van de beeldvorming’.

Worden wel de juiste termen gebruikt? Wordt er wel genoeg nuance aangebracht, uitspraken geproblematiseerd, volgt er op een veroordeling wel een kanttekening? Komen alle kampen wel aan het woord, in eerlijke volgorde en met evenveel tijd? Belangrijke vragen, en het is essentieel dat de verslaggeving klopt, zeker omdat een groot deel van het televisiepubliek weinig tot geen kennis heeft van het conflict in het Midden-Oosten. Tegelijk beseft Luyendijk dat hij, als hij in die ‘hoeder van de beeldvorming’-modus schiet, ‘niets meer leert en niets meer voelt’. Hij volgt slechts de redactionele keuzes en luistert niet écht meer naar de inhoud.

‘Laat het gaan. Stel u open’

Gelukkig is deze avond anders. Iedereen in de zaal is volledig op de hoogte van het conflict, niemand hoeft hier op te treden als hoeder van de beeldvorming. Luyendijk roept op: ‘Als iets wat iemand vanavond zegt niet klopt, niet deugt, of iemand kwetst: laat het gaan. Stel u open.’ Hij stelt nadrukkelijk dat de avond geen debat wordt over oplossingen of over de schuldvraag. Het zal gaan over ieders band met Israël/Palestina, en over hoe het is om dezer dagen met die band te moeten leven zonder dat je enige invloed hebt op wat er in dat land gebeurt.

Plots gaat er een alarm van een telefoon af. Het is geen ‘normaal’ alarm, het klinkt als Arabisch gezang. Luyendijk herkent het meteen: ‘Ah, een gebedsoproep, dat doet me zó denken aan het Midden-Oosten!’ Het publiek glimlacht, iets van de spanning in de zaal lijkt te ontsnappen. Luyendijk probeert de sfeer nog verder te neutraliseren door te benoemen hoe spannend hij de avond zelf vindt. Hij heeft al twee weken buikpijn van de verhalen die hij in de voorgesprekken hoorde en hoopt dat het idee achter de bijeenkomst goed tot uiting zal komen: dat het antwoord op ontmenselijking nooit nóg meer ontmenselijking mag zijn.

De gelaagdheid van het land

Voordat Luyendijk in gesprek gaat met zijn Joodse en Palestijnse gasten, voert hij eerst een gesprek met Bart Wallet (47), hoogleraar Joodse Studies aan de UvA. Wallet is, net als Luyendijk, een betrokken buitenstander die een bijzondere band heeft met Israël/Palestina. Dat komt deels door zijn opvoeding, waarin de Bijbel een belangrijke rol speelde. ‘Ik kende de landkaart van het Heilige Land eerder dan die van Nederland.’ Maar pas op zijn zeventiende ging Wallet er voor het eerst naartoe, als vrijwilliger in een Palestijns ziekenhuis. Hij was getroffen door de gastvrijheid van de mensen, door de verhalen die hij er hoorde, de gelaagdheid van het land. En vooral: door de geschiedenis, die je overal voelt. Hij maakte er zijn vak van.

Uitgesproken standpunten

Als hoogleraar gaf Wallet het afgelopen jaar de lastigste colleges van de universiteit, namelijk over het zionisme, over het moderne Israël en over Het Conflict. De collegezaal zat vol, met zo’n 70 studenten van heel diverse achtergronden: studenten uit alle delen van het Midden-Oosten, maar ook Amerikaanse Joden, Nederlandse Joden, Nederlandse moslims en alles daartussenin. Een bont gezelschap dus, met uitgesproken standpunten over de oorlog in Gaza.

Wallet ontwikkelde een stramien om de emoties binnen zijn college in goede banen te leiden. Hij vroeg zijn studenten om aan het begin van de collegereeks een position paper te schrijven met daarin hun eigen visie op het conflict. Die opdracht werkte op een positieve manier twee kanten op: de studenten kregen de kans om hun emoties te ventileren en Wallet had al bij aanvang een indruk van de verschillende, vaak strijdbare standpunten. Hij benoemde die kort, om vervolgens in zo’n zes à zeven weken met zijn studenten de diepte in te gaan.

De geschiedenis bestuderen – beter: je te laten verrassen door die geschiedenis – steeds met als doel om beide partijen iets beter te kunnen begrijpen. Dat lukte vaak wonderwel, want als de studenten aan het eind van de reeks hun oorspronkelijke position papers erbij pakten, waren ze inmiddels meestal een stuk genuanceerder over de kwestie gaan denken. Ze hadden tenminste een klein beetje begrip ontwikkeld.

Naar binnen zuigen

Bij het navigeren door extreme emoties is de methode van Wallet als historicus het erkennen en benoemen van gevoelens, het lezen en analyseren van historische teksten en het gebruiken van de geschiedenis om tot een beter begrip in het heden te komen.

‘Maar wat doe je als mens?’ vraagt Luyendijk.

Het conflict had altijd al de neiging om je naar binnen te zuigen, erkent Wallet, en sinds 7 oktober zijn die krachten alleen maar sterker geworden. Het belangrijkste wat je volgens hem kunt doen is: luisteren. En daarnaast zou het goed zijn om in deze chaos van de oorlog een beetje afstand te houden, juist met het doel om later weer dichter bij elkaar te kunnen komen.

Truus

Na dit gesprek tussen betrokken buitenstaanders is het tijd voor het eerste gesprek met een direct betrokkene. Alhoewel, wanneer ben je direct betrokken? Truus (80) heeft in elk geval een lange geschiedenis met Israël. Ze is in de onderduik geboren en groeide op in Vught. Haar jeugd was, achteraf gezien, vervuld van het ideologische narratief ‘in Israël is het voor Joden beter’. Het was voor haar aantrekkelijk om zich met Israël te identificeren – aantrekkelijker dan met de Joodse gemeenschap in Den Bosch, waar ze naar de synagoge ging. De synagoge was voor haar vooral een plek met veel stoelen voor weinig mensen, die meestal ook nog eens treurig keken. Een groot verschil met de sterke, stoere Joden in Israël die ze op kalenderplaatjes zag en die woonden te midden van vlaggen en sinaasappelbomen.

Op haar achttiende vertrok Truus naar het Beloofde Land. Het eerste jaar werkte ze in een kibboets, daarna ging ze er studeren. Ze vond het geweldig in Israël, maar soms ook moeilijk omdat ze langzaam besefte dat ze ‘er’, net zoals in Vught, niet helemaal bij hoorde. En ze verwonderde zich, bijvoorbeeld over de manier waarop er naar Joden uit Arabische landen werd gekeken. Na de Zesdaagse Oorlog van 1967 kreeg ze steeds meer vragen.

Als je alleen blijft omgaan met gelijkgestemden, kun je jezelf van alles aanpraten’

De eerste tekenen van een bezetting

‘Jeruzalem geven we nooit meer terug,’ hoorde ze om zich heen. Maar waarom eigenlijk niet?, dacht ze. Ze zag de eerste tekenen van een bezetting. In 1969 ging ze met haar eveneens uit Nederland afkomstige man, die ze in Israël had ontmoet en die eenzelfde achtergrond had als zij, naar Nederland voor zijn studie. Na drie jaar zouden ze weer naar Israël teruggaan, maar daar is het nooit van gekomen. Dat had mede te maken met de geboorte van haar twee zoons en het vooruitzicht dat zij in Israël in dienst zouden moeten.

Ideologisch vs. zintuiglijk

‘Hoe is je band met Israël nu?’ vraagt Luyendijk. Truus maakt onderscheid tussen de ideologische band – die ze in de loop van de tijd steeds meer heeft losgelaten – en de zintuiglijke band die ze nog altijd met het land heeft. Soms verlangt ze terug naar de geuren, de kleuren, het lawaai en de adrenaline, al kan ze er ook van genieten dat het in Nederland lekker rustig is. Maar uiteindelijk voelt ze zich vooral verbonden met de diaspora en met Europa, misschien nog wel meer dan met Nederland. Sinds 7 oktober heeft ze het idee dat ‘Israël’ mislukt is. En dat er een herpositionering van Joden in de wereld gaande is, al is het nog niet helemaal duidelijk hoe die eruit zal gaan zien.

Terug in Nederland ging Truus werken als creatief therapeut. Ze zat in de ‘trauma business’, zoals ze het zelf zegt. Een mooie term, vindt Luyendijk. Hij vraagt zich af hoe Truus vanuit die achtergrond kijkt naar wat de Nederlands-Joodse gemeenschap op dit moment doormaakt.

Trauma als ridderorde

Truus vindt dat mensen de term ‘trauma’ nogal eens misbruiken, bijna alsof ze zichzelf een ridderorde opspelden. Ook in Joodse kringen. Maar ze begrijpt waar het vandaan komt: als je alleen blijft omgaan met gelijkgestemden, kun je jezelf van alles aanpraten. Zelf heeft ze eveneens de nodige onveiligheid en machteloosheid meegekregen als gevolg van de doorwerking van de oorlog. Ze probeert zich daarom niet alleen te richten op Joodse, maar ook op andere onderdelen van haar identiteit. Dat levert extra vitaliteit op, merkt ze.

De laatste vraag. ‘Als ík moet navigeren tussen mijn Joodse vrienden en mijn islamitische vrienden, die allemaal onverenigbare eisen aan mij stellen qua standpunten en loyaliteit – wat zou jouw tip zijn?’

‘Ik kan alleen maar zeggen dat ik ontzettend ontroerd ben als ik naar de mensen kijk die hier voor me zitten. Dat ze allemaal zijn gekomen. Misschien is dit wel een eerste stap.’ Meteen realiseert ze zich dat ze met haar antwoord geen tip heeft gegeven. ‘Maar tenminste ook geen mening!’

Zodra je gaat ontmenselijken, verlies je’

Hany Abu-Assad

Filmmaker Hany Abu-Assad (62) wordt door Luyendijk geïntroduceerd als ‘een van de bekendste Arabieren in de populaire cultuur ter wereld’. Hij trekt zijn wenkbrauwen op, waardoor hij het publiek meteen voor zich inneemt.

Luyendijk wil weten wat Hany’s eerste herinnering is. Die weet de filmmaker nog precies. Als vierjarig jongetje werd hij wakker door geschreeuw van Israëlische politieagenten die dachten dat er wapens onder zijn matras lagen. ‘Ze vonden niets en roken alleen de geur van mijn pis.’

Hany’s tweede herinnering is een herinnering aan een foto van zijn tante Salimi, de oudste zus van zijn moeder. Zij was in 1948 samen met veel andere familieleden gedwongen gevlucht, nadat haar dorp in de buurt van Nazareth was platgebombardeerd. Hany had haar nog nooit gezien, want ze mocht niet terugkeren. Tegelijkertijd emigreerden families uit de hele wereld naar de plek waar Salimi had gewoond. ‘Hier klopt iets niet,’ dacht de jonge Hany. Het duurde veertig jaar voordat Salimi haar jongere zus – Hany’s moeder – zou terugzien.

Iedereen is slachtoffer

Gedurende zijn leven heeft Hany een hoge prijs betaald voor zijn etnische achtergrond. Zo werkte hij ooit, na zijn studie Vliegtuigbouwkunde, als stagiair bij Fokker. Na een week had hij een gesprek met zijn baas over zijn eerste ervaringen. Het was leuk en interessant werk, hij functioneerde goed. Toen vroeg zijn baas: ‘Je hebt een Israëlisch paspoort, maar Abu-Assad is geen Joodse naam. Hoe zit dat?’ Hany legde uit dat hij Palestijns was. Alle alarmbellen gingen af. Security kwam erbij, hij mocht niet eens alleen naar zijn kantoor lopen om zijn spullen op te halen. Einde stage. Op dat moment vond hij dat erg, maar later bezag hij het op een andere manier. Als je staat voor een rechtvaardige zaak en handelt op basis van je geweten en je principes, dan ga je daar een prijs voor betalen. Maar die prijs moet je, volgens Hany, juist als iets positiefs zien. Daarom weigert hij consequent om medelijden te accepteren. Mensen die een slachtofferrol aannemen, kennen volgens hem weinig verantwoordelijkheid meer.

De consequenties

Luyendijk leidt het gesprek naar de consequenties van 7 oktober. De Gazanen zijn bijzonder, vertelt Hany. Ze zijn volgens hem sterker, scherper en grappiger dan de rest van de Palestijnen. Hij kent veel Gazanen, onlangs heeft hij een hoop geld ingezameld om een van hen te kunnen laten vluchten, zijn hele familie was uitgeroeid.

‘Als je hem troost, wat zeg je dan?’ vraagt Luyendijk.

‘Dat de toekomst altijd beter zal worden. En dat je soms nu eenmaal een prijs moet betalen voor wie je bent.’

Luyendijk komt bij Joodse vrienden veel angst en woede tegen. Kent Hany die ook?

‘Ik heb afgeleerd om boos te zijn,’ zegt Hany, ‘Daar heb je alleen maar jezelf mee.’ Hij heeft zich daarentegen aangeleerd om met een afstand te kijken en zich in te leven in beide kanten. Iedereen is slachtoffer – met name van het systeem van racisme, bezetting en apartheid. Dát is de vijand, niet de mensen, of ze nu Joods of Palestijns zijn. ‘Zodra je gaat ontmenselijken, verlies je.’

Shai

Na vertoning van een clip met live-opname van Leo Fulds lied ‘Where can I go?’, geschreven ter ere van de afkondiging van de staat Israël in 1948, is het de beurt aan Shai (38). Hij is geboren in een Israëlische kibboets als zoon van een Israëlische moeder en een Nederlandse vader. Op zijn negende kwam hij naar Nederland vanwege het werk van zijn vader. Voor zijn studie keerde hij terug naar Israël, waar hij de dienstplicht vervulde. Nu woont hij weer in Nederland, waar hij zijn kinderen wil laten opgroeien. Maar Israël voelt als familie voor hem.

‘Dan gaat het dus heel slecht met je familie,’ opent Luyendijk. Shai beaamt dat. Maar net zoals in elke familie onvolmaakte personen zitten, mensen met wie je een moeilijke relatie hebt en op wie je boos kunt zijn, toch blijf je onvoorwaardelijk van hen houden. Zo is het voor Shai ook met Israël.‘Op welke momenten schuurt dat het meest?’‘Op momenten als deze,’ zegt Shai, en hij kijkt de zaal in. ‘Ik kan eerlijk zijn: ik keek niet uit naar deze bijeenkomst. Het schuurde altijd al, maar sinds 7 oktober helemaal. Wat er gebeurt met het land waar je zoveel van houdt, gaat je niet in de koude kleren zitten. Je kunt het nooit loslaten.’

‘Het schuurde altijd al, maar sinds 7 oktober helemaal’

Coping mechanism

Over ‘schuren’ gesproken, Shai vertelt een verhaal over zijn periode in het leger. Zijn eenheid was gestationeerd in Hebron, op de Westelijke Jordaanoever. Niet de makkelijkste plek, om het eufemistisch uit te drukken. Een heel kleine Joodse gemeenschap van 30 à 40 Joodse families woont er in de stad, buiten de stad is een iets grotere Joodse nederzetting. Er heerst veel spanning tussen de Joden en de moslims in deze regio, en de manier waarop geprobeerd wordt de situatie enigszins in goede banen te leiden is die van een ‘harde én harteloze’ scheiding.

Shai moest deze scheiding met zijn legereenheid handhaven. Op vrijdagavonden is het alleen aan Joden toegestaan om zich te begeven op een grote toegangsweg naar de stad. Dus bevond Shai zich op een vrijdagavond op een commandopost op het dak van het huis van een islamitische familie. Hij keek uit over de lange, lege weg en zag zo’n dertig Joodse mannen lopen. Vanwege sjabbat waren ze gekleed in witte overhemden. Ze hadden geweren om hun schouders hangen, zongen luid en provocerend. ‘Mooi hè, hier doen we het allemaal voor,’ zei Shai’s collega-soldaat die naast hem stond. Shai was perplex. Wat was hier mooi aan? Wat volgde was een vervelend en pijnlijk gesprek, waarin ze niet nader tot elkaar kwamen. Ze raakten voorgoed gebrouilleerd.

Shai wil geen standpunten verdedigen die niet de zijne zijn, maar voelt zich in discussies soms wel daartoe gedwongen. Daarom gaat hij ze liever uit de weg. Dat is een coping mechanism, zoals hij ook geen sociale media meer gebruikt. Wel wil hij altijd aan zijn dochters van 3 en 5 jaar kunnen uitleggen wat er in de wereld gebeurt, en dat kan niet als hij zich gek laat maken. Zo blijft hij zijn kinderen naar Joodse les sturen bij de LJG, hij laat angst niet leidend zijn.

Nuances in een verhit gesprek

‘Dat zou ik ook niet doen,’ zegt Luyendijk, al beseft hij meteen dat hij makkelijk praten heeft. Als hij op vakantie gaat, kan hij rustig zijn telefoon uitzetten zonder dat hij hoeft te vrezen voor zijn dierbaren. Hij is betrokken, maar die betrokkenheid houdt ergens op.

‘Je hebt geen skin in the game,’ concludeert Shai, ‘je bent niet direct betrokken’. Hij wel. Wat zou er gebeuren als hij naar een demonstratie aan de UvA zou gaan en demonstranten erachter zouden komen dat hij gediend heeft in het Israëlische leger? Dat is een retorische vraag. Hij is niet trots, blij of gelukkig dat hij het heeft gedaan, maar het is wel deel van hem. Alleen is het ingewikkeld om in een verhit gesprek deze nuances aan te brengen.

‘Wat geeft je hoop?’ vraagt Luyendijk.

Shai memoreert dat er al meer dan een jaar, ruim voor 7 oktober, grote demonstraties in Israël plaatsvinden van mensen die tegen de Israëlische regering protesteren. Zolang deze demonstraties er zijn, is er een sprankje hoop dat mensen willen blijven strijden voor een niet-extreem Israël, voor een niet-extreme Joodse samenleving. Daar houdt hij zich aan vast. Net als aan deze avond: die biedt ook hoop.

Mohammed

Van alle aanwezigen in de zaal is Mohammed (27) misschien de meest opvallende. Dat komt door de lange Palestijnse sjaal die om zijn nek en schouders is gedrapeerd. Mohammed is geboren in Gaza-Stad en drie jaar geleden naar Nederland verhuisd om geneeskunde te studeren aan de Erasmus Universiteit, waar hij geld inzamelde voor de slachtoffers in Gaza en hij recentelijk een krachtige speech gaf voor het College van Bestuur. Ook aan Mohammed vraagt Luyendijk wat zijn eerste herinnering is.

Gaza-Stad is een kustplaats, dus Mohammed herinnert zich voornamelijk het zout op zijn wangen en de zeebries door zijn haren als hij op het dak van het huis van zijn moeder stond. Het is zichtbaar moeilijk voor Mohammed om deze herinneringen op te halen, want het is uitgesloten dat hij een dergelijke ervaring opnieuw kan beleven. De wereld waarin hij is opgegroeid bestaat niet meer, die is vernietigd. En hoewel hij zichzelf heeft gered, zijn grote delen van zijn familie achtergebleven. De afgelopen maanden verloor hij zo’n dertig familieleden, andere zijn stervende. ‘Ik heb het gevoel dat ik ze in de steek heb gelaten,’ zegt hij. ‘Ik zou samen met deze mensen hebben moeten doodgaan.’ Terwijl hij deze woorden in het Engels uitspreekt, breekt hij. Zijn moeder, op de eerste rij, omhelst en troost hem.

‘Het ergste is het als iemand je pijn ontkent’

Survivor’s guilt

Mohammed lijdt aan survivor’s guilt, dat beseft hij. Misschien dat hij iets kan leren van sommige mensen in de zaal, die daar ook ervaring mee hebben. Maar daarvoor is het nog te vroeg. ‘Is er überhaupt iets wat je de afgelopen maanden hebt geleerd?’ vraagt Luyendijk.

‘Dat je je zegeningen moet tellen,’ antwoordt Mohammed. Hij vertelt dat het hem lukte om 12.500 dollar bijeen te krijgen om zijn zus te redden. Toen ze na een halfjaar oorlog in Egypte aankwam, was ze bijna vergeten dat er elektriciteit bestaat en dat er wc’s zijn die je gewoon kunt doorspoelen.

Hoewel Mohammed een voorstander is van het voeren van de dialoog, erkent hij dat hij een raar gevoel had voorafgaand aan deze bijeenkomst, en dat hij ertegen opzag om handen te schudden met Shai. Gelukkig viel het mee.

Student of the Year award

-

Foto: Arie Kers

Zionisme, een onbegrijpelijk concept

Luyendijk memoreert dat Mohammeds omgang met Joden heel anders moet zijn geweest dan die van de generatie voor hem, want vrijwel altijd vanuit een machtsrelatie. Herinnert hij zich zijn eerste ontmoeting met een Jood?

Jawel, die herinnert Mohammed zich, maar diegene was niet openlijk Joods. Tegelijkertijd wil hij benadrukken dat hij geen probleem heeft met Joden, hij is altijd ruimdenkend geweest. Anders zit het met zionisme: dat is een concept dat hij niet kan begrijpen.

Omdat Mohammeds leed zo immens is, is het voor Luyendijk moeilijk zich eraan te relateren. Bij elke vorm van empathie zou hij de schijn wekken dat hij zich kan voorstellen hoe het is om zich in Mohammeds situatie te bevinden, terwijl hij dat natuurlijk niet kan. Mohammed begrijpt hem – en toch. ‘Het ergste is het als iemand je pijn ontkent.’

‘Wat betekent de Libanese zangeres Fairuz voor je?’ vraagt Luyendijk.

‘Ze is heel speciaal,’ zegt Mohammed. ‘Ze kan troosten met haar stem.’ Haar lied ‘We will return’ wordt opgezet, een lied dat oorspronkelijk is geschreven voor de Libanese diaspora, maar door veel Palestijnen is geadopteerd.

Propaganda en ontmenselijking

Na Fairouz is het tijd voor reflectie vanuit de zaal. De gespreksdeelnemers keren terug naar het podium. Hany en Mohammed gaan automatisch aan de linker-, Truus en Shai aan de rechterkant van Luyendijk zitten. Keurig gescheiden van elkaar. Vrijwel meteen realiseren ze zich dat dit niet het beeld oproept dat ze willen uitdragen. Snel wisselen Hany en Shai van plaats, waardoor ze om en om komen te zitten. Applaus.

Verschillende toeschouwers bedanken de sprekers voor hun vermogen om zich publiekelijk kwetsbaar op te stellen. Ze zijn ontroerd over het verloop van de avond en hebben het idee dat ze iets beter begrijpen wat er in het hoofd van ‘de ander’ omgaat. Sommigen realiseren zich eens te meer dat ze geen vijanden zijn van elkaar. Propaganda en ontmenselijking, dát zijn de echte problemen. Ook de opkomst van extreemrechts in Europa wordt genoemd.

Een Europees probleem

In de loop van het gesprek ontstaat er enige discussie over de relatie tussen moslims en Joden in het Midden-Oosten voorafgaand aan de stichting van de staat Israël. Meteen klinkt er gemor: een dergelijke discussie, of debat, behoorde niet tot de opzet van de avond. Het gemor verdwijnt als vanuit het publiek een vraag wordt gesteld: wie bepaalt er eigenlijk of je ‘skin in the game’ hebt? De sprekers komen er niet goed uit. Je kunt het niet voor iemand anders bepalen, dat is zeker.

Als laatste komt cabaretier Micha Wertheim aan het woord, die zichzelf introduceert als ‘de zoon van Truus’. Hij wijst erop dat de ellende die zich in Israël afspeelt een erfenis is van wat ooit in Europa begonnen is. Daarom vindt hij dat er sprake is van een Europees probleem. Hoewel het kan voelen alsof Europeanen geen skin in the game hebben, is het tegendeel het geval. Om op Wertheimiaanse wijze af te sluiten: ‘Als er één groep is die skin in the game heeft, dan zijn het de mensen die denken dat ze dat niet hebben. We hebben allemaal skin – dat is de game.’