Twee dappere dames: 100 jaar kiesrecht voor vrouwen

Artikel

Op allerlei plekken werd in 2019 herdacht dat Nederlandse vrouwen precies een eeuw geleden kiesrecht kregen. Minder bekend is dat twee Joodse vrouwen, Aletta Jacobs (1854-1929) en Rosa Manus (1881-1942), een belangrijke rol speelden in de strijd die daar voor nodig was. Hoe zit dat? Antwoord op drie belangrijke vragen.

Wie zijn Aletta Jacobs en Rosa Manus? En wat zijn hun verdiensten?

Aletta Jacobs ken je misschien nog wel uit de geschiedenisboekjes op school: als de eerste vrouw die naar de HBS mocht en daarna naar de universiteit, waardoor ze uiteindelijk, in 1878, de eerste vrouwelijke arts werd in Nederland.

De naam Rosa Manus zegt de meeste mensen waarschijnlijk niks meer. Toch was zij in de eerste decennia van de vorige eeuw een beroemdheid, vanwege haar strijd voor vrouwenkiesrecht – net als Jacobs. En later, in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, steunden miljoenen vrouwen haar in haar oproep tot ontwapening en vrede in Europa. De reden dat Aletta Jacobs de schoolboeken wél haalde en Rosa Manus niet, is simpel: de eerste liet bij haar dood in 1929 memoires achter, terwijl het persoonlijke archief van Manus en andere archieven van de vrouwenbeweging grotendeels werden meegeroofd naar Berlijn door de Duitse bezetter, en na de oorlog zelfs in Moskou belandden.

Pas in 2003 kwam een deel van deze historische paperassen weer terug naar Nederland en stortten wetenschappers zich erop. Zo kwamen historici zoals Myriam Everard erachter hoe belangrijk de rol was die Manus destijds heeft gespeeld. ‘Als je internationaal kijkt, was Rosa Manus vele malen belangrijker dan Aletta Jacobs. Ze was in veel meer organisaties en initiatieven actief,’ zei Everard daarover eind 2016 in Het Parool.

Zo was Manus (vice)voorzitter van zeker acht invloedrijke, internationale vrouwen- en vredesbewegingen en ook actief binnen de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Dankzij haar organisatorische talenten slaagde Manus er in 1932 bijvoorbeeld in om acht miljoen handtekeningen te verzamelen van vrouwen die de Volkenbond (de voorloper van de Verenigde Naties) opriepen tot ontwapening. Een megaprestatie in een tijd waarin mensen (en zeker vrouwen) amper reisden en er nog geen internet was.

Aletta Jacobs’ verdiensten liggen eerder binnen Nederland, bijvoorbeeld als onvermoeibaar voorvechter van kiesrecht voor vrouwen. Zo was ze vanaf 1903 president van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waar Rosa Manus later ook actief in werd en de twee samenwerkten. Maar je zou Jacobs tekortdoen als je alleen haar strijd voor vrouwenkiesrecht zou noemen. Bijzonder aan Jacobs was dat zij zich hard maakte voor het verbeteren van de positie van vrouwen op talloze gebieden. Als huisarts in Amsterdam hield ze veertien jaar lang twee keer per week gratis spreekuur voor vrouwen en kwam er toen achter hoe penibel de situatie van velen van hen was. En dan ondernam ze actie.

Zo zag ze in haar praktijk dat winkelbedienden gynaecologische afwijkingen hadden die ontstaan waren doordat zij op hun werk snel vijftien uur per dag moesten staan. Haar protest tegen die barre arbeidsomstandigheden leidde uiteindelijk in 1902 tot een wet die een stoel verplicht stelde voor winkeljuffrouwen. Ook ging ze experimenteren met het toen nog onbekende pessarium, omdat ze als huisarts zag hoe teveel zwangerschappen achter elkaar een vrouwenlichaam verwoestten, al riep ze daarmee veel weerstand op bij haar mannelijke, conservatiever ingestelde collega’s.

Was de strijd van Manus en Jacobs logisch, gezien hun achtergrond?

Aletta Jacobs en Rosa Manus groeiden allebei op in een liberaal Joods gezin, waarin het geloof geen rol speelde. Zij beschouwden zichzelf in de eerste plaats als feministen en hadden het ook vrijwel nooit over hun Joodse achtergrond. Maar de baanbrekende rol die beide vrouwen speelden in de strijd voor vrouwenkiesrecht, past wél goed bij het emancipatieproces dat hun beider families de eeuw ervoor hadden doorgemaakt. Dat wil zeggen, sinds de burgerlijke gelijkstelling van Joden in Nederland in 1796.

Die link tussen het emancipatieproces van seculiere Joden en de latere emancipatiestrijd van vrouwen zoals Jacobs en Manus legde historicus Myriam Everard twee jaar geleden vast in een artikel in het Tijdschrift voor Biografie. Zij denkt dat Joodse feministen zoals zij door dat emancipatieproces ‘misschien wel beter uitgerust waren voor leidende posities in de vrouwenbeweging: door hun seculariteit, waarbij oude geboden en verboden niet langer heilig waren. En met hun emancipatoire burgerschapsideaal dat het algemeen belang boven deelbelangen stelde.’

Steunde hun familie die emancipatoire kruistocht?

Ondanks de liberale inslag van hun vaders was het niet zo dat Aletta Jacobs en Rosa Manus thuis vanaf het begin bejubeld werden om hun inzet voor vrouwenrechten. Jacobs moest bijvoorbeeld bij haar vader echt bevechten dat ze naar de HBS mocht. Ondanks haar protest stuurde hij haar eerst naar een ‘jongedamesschool’ om te leren handwerken en converseren. Pas toen ze daar doodongelukkig van werd, mocht ze een opleiding tot leerlingapotheker volgen, en naar de HBS, zo valt te lezen op de website van Atria, een kenniscentrum gespecialiseerd in
vrouwengeschiedenis.

‘Maar vrouwenkiesrecht was bij de Jacobsen thuis in Sappemeer wél een onderwerp van gesprek,’ zegt Susanne Neugebauer, archivaris bij Atria. ‘Aletta’s vader las veel over de strijd van de Engelse suffragettes en vond in principe dat vrouwen een opleiding moesten kunnen volgen, zodat ze hun eigen boontjes konden doppen.’
Het zal geen toeval zijn dat verschillende broers en zussen van Jacobs óók baanbrekend werk deden. Zo werd zus Charlotte de eerste vrouwelijke apotheker, schreef zus Frederika wiskundeboeken en werd broer Eduard de eerste Joodse burgemeester. Dat staat allemaal in het boek ‘Een sterke wilskracht - vijf ambitieuze broers en zusters van Aletta Jacobs’ van Inge de Wilde, dat vorig jaar uitkwam.

Ook voor Rosa Manus was de actieve rol die zij zou spelen binnen de vrouwen- en vredesbeweging niet vanzelfsprekend. Neugebauer: ‘Als vrouw in een rijke familie was zij in principe voorbestemd tot een leven van nietsdoen en liefdadigheid.’ Ook háár vader stuurde haar naar een ‘goudenmeisjesschool’ en daarna nog naar een Zwitserse kostschool, om Frans te leren, meldt de website joodsamsterdam.nl. En haar plannen om een kledingwinkel
te beginnen, dwarsboomde haar vader. Een vrouw hoorde niet te werken; daarin was hij een stuk conservatiever dan Jacobs vader. Maar op haar 21e erfde Rosa Manus veel geld van haar grootvader en bovendien zou ze niet trouwen. Neugebauer: ‘Daardoor kon ze toch haar eigen weg
kiezen.’

Dit artikel verscheen eerder in het JCK Magazine, verkrijgbaar op alle locaties van het Joods Cultureel Kwartier en in verschillende Amsterdamse cafés en culturele instellingen. Vrienden van het JCK ontvangen het magazine thuis!