Geschiedenis van de Joden in Amsterdam

Artikel

Amsterdam is altijd het centrum van Joods leven in ons land geweest. Joden hadden een bijnaam voor de stad: Mokum, het Jiddisje woord voor plaats. Voor de oorlog woonden er ongeveer 79.000 Joden in de stad met hun eigen typische beroepen, met hun verenigingen, gewoonten, markten en hun eigen buurten. Het Joodse leven gaf de hoofdstad een heel eigen gezicht. Joden leefden aanvankelijk geïsoleerd maar in de 19e en 20e eeuw traden ze steeds meer naar buiten. Na de oorlog ging het Joods leven op veel kleinere schaal verder.

Portugese Joden

Vanaf de 16 eeuw kwamen er Joden naar Amsterdam. Het begon met de Sefardische Joden die van het Iberisch schiereiland verdreven werden. Ze waren deels bekeerd tot het christendom, vaak voor de vorm, en het was het Amsterdamse stadsbestuur niet altijd duidelijk dat ze Joden waren. Langzaam gingen ze zich steeds meer als Joden gedragen maar in het openbaar hun godsdienst belijden kon nog niet direct. De eerste synagoge verscheen pas in 1639, de beroemde Esnoga werd in 1675 ingewijd. In genoten Joden nergens in Europa zoveel godsdienstvrijheid als in de Nederlanden. Amsterdam was toen een belangrijk Joods cultureel centrum geworden.

Interieur van de Portugese Synagoge in Amsterdam, circa 1918, Collectie Joods Historisch Museum, F001424.

Duitse Joden

De grootste groep Joden zouden echter de asjkenazische Joden worden, ofwel de Duitse en Oost-Europese Joden. Zij vluchtten voor oorlog in Duitsland, vervolging in Oost-Europa door de kozakken, en in de negentiende eeuw opnieuw voor antisemitisme en pogroms in Oost-Europa en Rusland. Er was dus over een aantal eeuwen een stroom van asjkenaziem naar Amsterdam. De Grote Synagoge van de Hoogduitse Joden werd in 1671 ingewijd.

Synagogencomplex met Grote en Nieuwe Synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein, Collectie Joods Historisch Museum, F003343.

Armoede

De Joden leefden in Amsterdam in een relatief tolerante omgeving maar ze mochten geen lid worden van de gilden. Daarmee waren de meeste beroepen uitgesloten en moesten ze met handel hun inkomen verdienen: handel op straat, op markten en handel in geld. De meeste Joden waren dan ook arm, en er waren een paar rijke Sefardische families. Met de economische tegenwind in de 18e eeuw werden de meesten nog armer en een groot deel van de Amsterdamse Joden leefde toen van de bedeling. Joden leefden in de slechte buurten in het oosten van de stad zoals Vlooienburg en later Uilenburg en Marken. De rijkere Joden leefden aan de nieuwe grachten aan de oostkant van de Amstel.

Uilenburgersteeg circa 1920 Collectie Joods Historisch Museum F001724

Diamantindustrie

In de 19e eeuw verloor Amsterdam haar prominente positie als handelsstad en was er nog meer armoede. Veel Joden verlieten juist de stad in de eerste helft van de 19e eeuw. Rond 1860, toen de industrialisatie op gang kwam, trok Amsterdam weer Joden aan, en bloeide ook de handel weer meer op, waar juist Joden van profiteerden. Ook groeide een aantal kleine winkels uit tot grote gerenommeerde zaken zoals de Bonnetrie, Gerzon, de Bijenkorf en Hirsch aan het Leidseplein.

Het gebouw van de firma Hirsch aan het Leidseplein in Amsterdam, circa 1919, Collectie Joods Historisch Museum, F003489.

De grootste kans voor Joden bood de bloei van de diamantindustrie. Veel Joden werkten al in de diamantbewerkingen vanaf 1870 kwamen er veel diamanten uit Zuid-Afrika op de markt en die moesten bewerkt worden. Deze periode heette daarom de Kaapse tijd. De lonen stegen flink en de welvaart onder het Joodse proletariaat nam toe. Dit was de tijd dat veel Joden socialistisch werden en steeds minder aan het Jodendom gingen doen. En het was de tijd van de Algemene Diamantbewerkers Bond (ANDB) en socialistische Joodse voormannen als Henri Polak, Sam de Wolff en Monne de Miranda. De ANDB was de eerste Nederlandse vakvereniging en liet de monumentale burcht bouwen, het hoofdkantoor van de bond. Joden traden in deze periode steeds meer uit hun isolement.

Het gebouw van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond, circa 1920, Collectie Joods Museum, F300310.

Crisis

Begin 20e eeuw werd de Jodenbuurt voor een deel gesaneerd en verhuisden veel bewoners naar de nieuwe Transvaalbuurt. Toch bleef er een Joodse buurt bestaan in het centrum. Na de oorlog zou die buurt helemaal verdwijnen.

In de jaren dertig sloeg de crisis toe. Tachtig procent van de diamantbewerkers raakte werkloos en het aantal (Joodse) straathandelaren steeg explosief. Er woonden toen ongeveer 79.000 Joden in de hoofdstad, ook al daalde het geboortecijfer onder de Joden. De meesten behoorde tot de arbeidersklasse en werkten in de diamantindustrie, de textielnijverheid of ze hadden kleine zaakjes. Met de teloorgang van de diamantindustrie zochten velen hun heil in straathandel of openden kleine armoedige winkeltjes. De diamanthandel en industrie bleven trouwens een Joodse aangelegenheid. In de jaren dertig was nog altijd tachtig procent van de werkgevers en zestig procent van de werknemers Joods in deze bedrijfstak. In al deze jaren bleef Amsterdam nieuwe Joden aantrekken, niet alleen uit Oost-Europa en Rusland, maar in de jaren dertig ook uit Duitsland. Op de vlucht voor de nazi’s zochten zo’n 40.000 Joden veiligheid in Nederland.

Opnieuw beginnen

Na de Tweede Wereldoorlog moest juist in Amsterdam, waar de meeste Joden hadden gewoond en de meesten waren vermoord, het Joodse leven weer vanaf de grond worden opgebouwd. De naoorlogs periode was een bittere periode voor veel Joodse overlevenden: hun huizen en bezittingen waren weg, rechtsherstel verliep traag en moeilijk en belangstelling en er was nauwelijks begrip voor wat ze hadden meegemaakt. Toch kwam er weer Joods leven van de grond. Begin jaren vijftig leefden er ongeveer 15.000 Joden in de hoofdstad, deels omdat Joden uit de provincies naar Amsterdam trokken. Er kwamen nieuwe synagogen en nieuwe Joodse scholen en instellingen. De oude Jodenbuurt speelde geen rol meer in dit leven, het Joods leven ontstond in de naoorlogse wijken Buitenveldert en Amstelveen.

De Transvaalbuurt

De Transvaalbuurt werd vanaf de jaren twintig aangelegd in Amsterdam Oost. Architect Berlage tekende het stratenplan van de wijk. In deze buurt verrezen vele arbeiderswoningen woningen in de typische stijl van de Amsterdamse School. En er werd geëxperimenteerd met sociale woningbouw. Onder andere de woningen van de Handwerkers Vriendenkring stonden hier, een woningbouw vereniging waar veel Joden huurden. Deze Joden kwamen uit de armoedige Jodenbuurt in het centrum. Voor de oorlog was zeventig procent van de bewoners Joods. In de Transvaalbuurt zelf is veel van de buurtgeschiedenis terug te vinden, bekijk het op Museum zonder Muren.

De Jodenbuurt

Het begin van de oude Jodenbuurt vormde het eiland Vlooienburg. Daar kwamen eind 16e eeuw de eerste Portugese Joden terecht. Vlooienburg bestaat niet meer als eiland, het is de plek waar nu het Muziektheater en Stadhuis staat. Het hart van de Jodenbuurt was de Jodenbreestraat en het Jonas Daniel Meijerplein, vroeger de Deventer Houtmarkt geheten. Vanaf de 17e eeuw breidde het joodse leven zich ook uit naar de eilanden Kattenburg en Uilenburg direct ten noorden hiervan. Deze buurt was de typische oude Jodenbuurt zoals die tot de oorlog bestond. Wel verpauperde de oude Jodenbuurt meer en meer vanaf 1900 omdat de Joden die het konden betalen verhuisden naar nieuwe wijken in Oost en in Zuid. Toch bleef de wijk overbevolkt.

In dit gebied bevonden zich bekende Joodse instellingen en monumenten: natuurlijk veel synagogen zoals het Hoogduitse synagogencomplex (nu het Joods Museum), de Portugese synagoge, met de bibliotheek Ets Haim, en de Uilenburger Synagoge uit 1766. En er waren belangrijk Joodse instellingen, zoals in de Rapenburgerstraat waar het Nederlands Israëlitisch Seminarium zat waar J.H. Dünner tot 1911 de scepter zwaaide. Ook zat hier het Joods meisjesweeshuis, op de plek waar nu café Waterlooplein zit. Op het Rapenburgerplein bevond zich het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis, het eerste Joodse ziekenhuis van de stad, tot het in 1885 naar de Nieuwe Keizersgracht verhuisde. En natuurlijk werd de bloeiende diamanthandel zichtbaar in dit deel van de stad. In 1879 vestigden de gebroeders Boas de imposante diamantslijperij Boas, een echte fabriek, in de Nieuwe Uilenburgerstraat.

Eigenlijk is deze buurt na de oorlog van de kaart geveegd, nadat het leven in de oorlog verdwenen was. De bewoners waren weggevoerd en uit de leegstaande woningen was al zoveel gesloopt dat veel woningen krotten waren geworden. Na de oorlog vond er grootscheepse sloop plaats en werd de metro aangelegd. Daarmee was de buurt verdwenen.

Joden moesten na de terugkeer uit de kampen in Duitsland en Oost-Europa hun bezittingen zien terug te krijgen. Daarvoor moesten ze rechtsherstel procedures in gang zetten die vaak traag, moeizaam en onbevredigend waren.