Judith Herzberg, 27 Liefdesliedjes
1.
Je zoenen zijn zoeter dan
zoeter dan honing en ik vind je
mooier en liever, liever
en aardiger nog dan de koning.
We gaan samen liggen
een eind hier vandaan
we maken van takken
van takken en blaadjes
een vloer en een dak,
dat was onze woning,
of ik was het tuintje
en jij was de tent
daar gingen wij wonen
en blijven en horen
o rep je mijn liefje
ik heb je zo graag
nu of nooit samen slapen
want we zijn er
alleen maar vandaag.
2.
Ik ben donker verweerd
door de zon en de wind
maar kan het je wat schelen?
Ik moest van mijn broers
op hun wijngaarden passen
want jakhalzen kwamen er stelen.
Het tuintje van mij
dat mijn eigen is
daar heb ik niet goed op gelet.
Ik ben zwart
maar toch zacht
als het doek
van de tenten
van bedoeïnen.
Dat ik zwart ben -
kan het je schelen?
3.
Waar kan ik je vinden
mijn lief, mijn beminde
waar weid je je schapen
waar laat je ze grazen
waar laat je ze rusten
als de zon op zijn hoogst is
mijn lief, mijn beminde?
Als je dat niet eens weet
mooi meisje, beminde
loop dan maar wat rond
volg het spoor van de schapen
dat kun je wel vinden.
(laat je geitjes zolang
bij de hut van mijn vrinden).
4.
Je bent snel en statig
en aardig en waardig
als een paard, als
een paard voor een rijtuig
van farao. En je hals
en je wangen - met goud
en met pareltjes volgehangen.
Mijn liefste ruikt
naar vruchten en kruiden
uit verre landen
zijn geur blijft
tussen mijn borsten hangen.
Je ogen zijn leuker
dan andere ogen
het lijken wel vogels
duiven of zo
je wimpers de vleugels
die even bewegen
je vliegt bij me binnen
als ik naar je kijk
en jij kijkt naar mij tegelijk.
Van takken en twijgen
met bloemen en vijgen
een paleisje van bomen
dat gaat er komen
de stammen de balken
een bladerdak over
ons huis.
5.
Mijn liefste is zo bizonder
als een appelboom los in het bos.
Beschut tegen de zon
zit ik in de schaduw er onder
zijn appels zoet in mijn mond.
Ik ga met hem naar het feest
zijn liefde is als een vlag
als een vlag over me heen.
Geef me gauw iets te eten
een appel, een koek,
want ziek ben ik, ziek van verlangen.
O, dat ik in zijn armen lag
één onder mijn hoofd
één over me heen
en dat ik zijn ogen boven me zag!
Ik zeg jullie met klem
Jerusalemse meisjes
zet niet tot liefde aan
laat haar vanzelf ontstaan.
6.
Hij holt over bergen
en springt over heuvels,
ik wou dat ik hem
de dag door kon horen;
wat praat je toch aardig
zo omhoog en omlaag
nu eens vlug dan weer langzaam.
En hoor ik zijn naam
o liefje mijn liefje
ja zijn naam alleen
maakt dat mijn hart
klopt in mijn keel.
7.
Kom naar buiten
kom meisje ga mee
de winter is over
met regen en storm
er komt sap in de takken.
Op de grond
en aan twijgen
zijn al bloemen
en vijgen ja
de vruchten
krijgen al vorm.
De tortelduif koert al
en de jakhalzen dan
die de wijngaard vernielen
de jakhalzen zetten we vast.
Mijn lief is de mijne
en ik ben de zijne.
Kom naar buiten
kom duifje vertoon je
kom uit de kloof
waar je woonde
en laat je weer horen
kom duifje vertoon je.
Mijn lief is de mijne
en ik ben de zijne.
Als de avondwind waait
en de schaduw komt aan
wees dan als een hertje
of als een gazelle
tussen de bergen in de verte
8.
Slaap is geen slapen meer
sinds ik met jou sliep, lief.
's Nachts als ik wakker werd
verlangde ik naar hem
naar wie ik zo verlang.
Daarom maar opgestaan
en maar wat rond gaan lopen
in de stad. De straten door
en hopen dat ik mijn liefste
vinden zou die ik wou dat er was
maar die ik nergens zag.
De wacht, die in de stad
de ronde doet, heb ik ontmoet.
Heb jij mijn liefste niet gezien?
Net was ik daar weer weg
toen zag ik hem van wie
ik hou - omhelsde hem
en liet hem niet meer los.
Ik nam hem mee naar huis -
of naar mijn moeders huis,
tot in de kamer waar ik geboren ben.
Ik zeg jullie met klem
Jerusalemse meisjes:
zet niet tot liefde aan
laat haar vanzelf ontstaan.
9.
Wie komt daar aan uit de woestijn
in wolken van wierook en specerijen?
Het is de draagstoel van de koning
met zestig geweldige helden er om
met zestig geweldige helden
zwaarden en sabels van angst dragen zij
van angst voor de nacht aan hun zij.
10.
Je bent zo mooi om naar te kijken
je ogen lijken wel vogeltjes,
je haar valt in golvende lokken omlaag
als een kudde met schapen en bokken
die traag van een helling omlaag
komen lopen, een kudde die grazend
de helling afdaalt.
Je lippen zijn rood
als rode koralen
als je praat
praat je aardig
en mooie verhalen.
Je lichaam is gaaf
als de toren van David.
Als de avondwind waait
en de schaduw komt aan
dan zal ik naar
geurige heuvels gaan.
11.
Kom van je hoge
berg mijn meisje, kom van je
hoge berg omlaag.
Kom van de top van de berg
kom uit je schuilplaats
kom van de berg van de leeuw
uit het huis van de luipaard
kom van de top van je berg omlaag.
Je hebt me gestrikt
mijn zuster, mijn vrouw
mijn hart zweeft licht bij jou.
12.
Terwijl je me aanraakt
mijn zusje mijn bruid
zo lief als je doet
is het net of er wijn
door mijn lichaam vloeit.
Honing druipt van je lippen
je mond is van binnen zo zoet.
Als heuvels vol kruiden
zo geuren je kleren
o zoetigheid als je me aanraakt!
13.
Een tuin met een hek er om
een bron met een slot er op
een tuin met het hek op slot
myrrhe, balsem, wierookboom
mijn zuster, mijn bruid.
Aan je takken zit fruit
heerlijke vruchten
myrrhe, balsem, wierookboom
een tuin met een bron er in
met water dat bruist.
Steek op noordenwind
en waai door mijn tuin
myrrhe, balsem, wierookboom
en jij ook zuidenwind
dan wordt alles rijp.
Als straks dan mijn liefste komt
dan geef ik hem fruit
myrrhe, balsem, wierookboom
dan zegt hij wat heerlijk
alles is fijn bij mijn zusje mijn bruid.
14.
Ik slaap, maar mijn hart slaapt niet.
Daar klopt mijn lief:
doe open mijn zusje mijn duifje
mijn haren zijn nat van de dauw.
Ik heb mijn hemd al uitgetrokken
hoe trek ik het weer aan zo gauw?
Ik heb mijn voeten al gewassen
moet ik weer op de grond gaan staan?
Toen stak mijn vriend zijn hand door de deur
mijn binnenste kreeg opeens een kleur
ik ben toen opgestaan
om mijn liefste binnen te laten.
Ik trilde van het willen
het was of het slot van de deur
in mijn hand smolt tot een geur.
Maar toen ik open deed
was hij er al vandoor.
Ik ging hem achterna
ik hoorde zijn woorden aldoor
ik was mezelf niet meer
zijn woorden klonken maar door.
Ik zocht hem overal
maar vond hem nergens meer
ik riep de hele tijd
maar kreeg geen antwoord meer.
Wachters die in de stad
de ronde doen, ontdekten me.
Ze waren kwaad, ze sloegen
schopten en sarden me.
De wachters op de muren
scheurden mijn sluier aan flarden
Ik zeg jullie met klem
Jerusalemse meisjes
als je mijn liefste ziet
Zeg hem dan dat ik ziek ben
Ziek van verlangen naar hem.
15.
Wat is er voor bizonders
aan die vriend van jou?
Als ik hem eens beschrijven zou
zo lief zo mooi en zo vertrouwd
dan zouden jullie allemaal
opeens ook van hem houden.
Ik houd van zijn hoofd
dat van twee soorten goud is
van zijn glanzende haar
dat zwart als een raaf is,
van zijn borst die van brons is
en zijn buik en zijn benen
ik houd van het haar op zijn borst
en zijn buik, van het haar
dat van dons is. En helemaal
onderaan houd ik van zijn tenen.
Als ik eens zeggen kon
waarom ik van hem houd
dan zouden jullie
die dit horen
opeens ook van hem houden.
16.
Je bent als een stad zo prachtig
zo geweldig en zo machtig.
Wend toch je ogen van me af,
ik word er helemaal door verward.
Je bent een stad zo prachtig
zo geweldig en zo machtig.
17.
Als ik een koning was
met zestig haremvrouwen
en tachtig voor het verlies
en meisjes zoveel als ik wou
dan nog was jij de liefste
dan zou ik van je houden
als verder van geen één.
En al die koninginnen
en al die extra vrouwen
die keken dan naar jou en
zeiden: daar gaat er één
zo roze als de ochtend
zo helder als de maan
zo stralend als de zon
een echte dondersteen.
18.
Ik ging naar het dal
naar de notentuin,
ik wou zien wat er groeide
of de knoppen al botten
of de blaadjes al wilden.
Het was of ik vloog
het was of ik viel
net alsof ik opeens
met mijn hart en mijn ziel
in de gouden koets werd getild.
19.
Keer om, keer om
mooi meisje keer om,
Je danst in je sandalen
met voeten die groeten
met heupen als schakels
gemaakt om te draaien.
Ga mee in de velden
dan gaan we daar slapen
dan gaan we daar kijken
hoe alles gegroeid is
of de knoppen al botten
de blaadjes al groenen,
daar ga ik je zoenen
en bij onze deur
ligt allerlei fruit klaar
rijp en groen
speciaal mijn lief
voor jou bewaard.
20.
Plezier heeft de vorm
van jouw lichaam gekregen.
Ik vind je hoe langer
hoe langer hoe liever,
je bent al zo lang
als een dadelpalm
waar ik wel in wil klimmen.
Ik ben van mijn lief,
en als hij verlangt
verlangt hij vanzelf
naar mij.
21.
O was jij mijn broertje maar
dan waren we altijd bij elkaar,
dan vond ik je buiten
en bracht ik je binnen
en niemand zou daar
iets geks aan vinden.
O was jij mijn zusje maar
dan waren we altijd bij elkaar
dan vond je me buiten
en bracht je me binnen
en niemand zou daar
iets verkeerds aan vinden.
22.
O, dat ik in zijn armen lag
één onder mijn hoofd
één over me heen
en dat ik zijn ogen
boven me zag!
Ik zeg jullie met klem
Jerusalemse meisjes
zet niet tot liefde aan
laat haar vanzelf ontstaan.
23.
Wie komt daar aan uit de woestijn
slaperig leunend op haar geliefde?
Onder die appelboom waar je gemaakt werd
onder die appelboom ben je geboren
dat is het plekje waar ik je wekte
de plaats waar je wakker bent gemaakt.
24.
Als je zoveel om iemand gaf
dat je alles wat je had
je huis en je hele boel
daarvoor zou willen geven
dan werd je alleen maar veracht.
Toch is het een gevoel
dat inslaat als een flits
een brand vlamt door je heen
en er is geen rivier
geen water in de wereld
dat zulke vlammen blust.
Houd me dicht tegen je aan
als een band om je arm
als een hanger op je hart
want sterk als de dood
is de liefde, en afgunst
zo diep als het graf.
25.
Wij hebben een zuster, een zusje
dat nog geen borsten heeft.
Wat zullen we met ons zusje doen
op de dag dat de jongens op haar gaan letten?
Als zij een muur wordt waarop je kan bouwen
dan komt er een zilveren bolwerk op.
Maar wordt ze gewoon een open poort
en laat ze daar iedereen maar door
dan timmeren wij er een schotje voor.
Ik ben lekker een muur
en mijn borsten zijn koepels
hij ziet mij als één
waar hij vindt wat hij zoekt.
26.
Een grote wijngaard had de koning
een wijngaard die hij verpachtte.
Mijn wijngaard is vrijer
van mij is de mijne!
Ik gun je het geld
dat de pachters je brachten.
27.
Jongens hangen aan je lippen
jij daar aldoor in de tuin,
laat mij ook je stem eens horen!
Maak jij dat je weg komt
zo snel als de herten
tussen de bergen
daar in de verte!
Judith Herzberg, 27 Liefdesliedjes. Amsterdam: Uitgeverij De Harmonie, 1971.