De gelykstaat der Joden. Inburgering van een minderheid, 1796-1919
Deze tentoonstelling was te zien tot 24 november 1996
Op 2 september 1996 is het precies tweehonderd jaar geleden dat het 'Decreet over den Gelykstaat der Joodsche met alle andere Burgers in de Nationale Vergadering in Den Haag werd aangenomen. Dit vormde de aanleiding voor het Joods Museum om de tentoonstelling De Gelykstaat der Joden (6 juni t/m 24 november 1996) te presenteren.
Het aannemen van het decreet was een belangrijk moment in het emancipatieproces van de Nederlandse Joden, dat deels parallel liep aan de emancipatie van de niet-Joodse burgerij. In kringen van rijke Portugese Joden was dit proces al lang vóór 1796 begonnen en het zou in feite pas voltooid worden in 1919 met de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Pas toen kon ook de grote massa van arme Joden tot op zekere hoogte meeprofiteren van de formele emancipatie van 1796.
Al geruime tijd vóór het aannemen van het emancipatiedecreet van 2 september 1796 werd zowel in Joodse als in niet-Joodse kring nagedacht over de positie van de Joden. In verschillende achttiende-eeuwse Nederlandse tijdschriften werd aandacht besteed aan dit vraagstuk. Vaak werden artikelen geschreven door niet-Joden, zoals bijvoorbeeld Justus van Effen (1684-1735) in zijn bekende Hollandsche Spectator. Daarnaast verschenen er ook teksten door Joden zelf geschreven. In 1763 werd het artikel 'Verdediging voor de Jooden' van Isaac de Pinto (1717-1787) in het tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen gepubliceerd. Hierin bestreed De Pinto de vooroordelen die de verlichtings-filosoof Voltaire tegen de Joden had geuit.
Na het verkrijgen van de formele burgerrechten in 1796 bleek het emancipatieproces in de praktijk moeilijk te verlopen. De economische malaise in de Franse tijd en de eerste helft van de negentiende eeuw beïnvloedde het emancipatieproces negatief. De Nederlandse samenleving was hierdoor tamelijk star en ook bij niet-Joden was er in de eerste helft van de negentiende eeuw nauwelijks sprake van de mogelijkheid tot sociale stijging. Slechts een gering aantal Joodse families had in de eerste helft van de negentiende eeuw daadwerkelijk profijt van de pas verworven rechten. Toch waren er tal van initiatieven ontplooid om de inburgering van de Joodse minderheid te bevorderen. Van overheidswege en in verlicht-Joodse kringen werd geprobeerd het gebruik van het Jiddisj terug te dringen en het onderwijs in het Nederlands te bevorderen. Bovendien streefden zij er naar om de traditionele beroepsstructuur bij Joden te doorbreken.
Helaas moest de Utrechtse afdeling van de Maatschappij tot Nut der Israelieten in Nederland in de jaren vijftig van de negentiende eeuw constateren dat een initiatief om Joodse jongeren tot ambachtslieden op te leiden schromelijk was mislukt. De drie jongens die de opleiding hadden bezocht, waren er voortijdig mee opgehouden. Dat het inburgeringproces moeizaam verliep, blijkt ook uit het feit dat niet-Joodse genootschappen als de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en Felix Meritis tot ver in de negentiende eeuw voor Joden gesloten bleven. Joden richtten daarom eigen genootschappen op als Tot Nut en Beschaving in 1807 en de Maatschappij tot Nut der Israelieten in 1849.
Na circa 1870 is er weer sprake van economische groei met als gevolg de opkomst van een Joodse middenklasse en een toename van het Joodse electoraat. Het ontstaan van socialisme en vakbewegingen tegen het einde van de negentiende eeuw bevorderde de emancipatie van het grote aantal arme Joden. De invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen in 1919 betekende dat ook de omvangrijke groep van arme Joden eindelijk gelijke rechten kreeg.
In de tentoonstelling 'De Gelykstaat der Joden' werd aan de hand van schilderijen, documenten en andere historische objecten, waar van een belangrijk deel voor het eerst te zien was, een beeld gegeven van het inburgeringproces van de Joodse minderheid. Er werd ondermeer aandacht besteed aan de geschiedenis van een aantal Joodse families zoals de Sefardische familie De Pinto, de juristenfamilie Asser en de familie Wertheim, die alle een voortrekkersrol speelden in het emancipatieproces.
Een belangrijke pionier van de vakbeweging en bekend voorman van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, Henri Polak (1863-1943), had uiteraard ook een plek in de tentoonstelling. Een aantal unieke portretten van voorvechters van de Joodse emancipatie sierden de tentoonstelling, ondermeer van de voorvader van de Nobelprijswinnaar Tobias Asser, Mozes Salomon Asser (1754-1826), en van de eerste vrouwelijke Joodse arts en feministe Aletta Jacobs, geschilderd door Isaac lsraels.
In samenwerking met Waanders Uitgevers verscheen onder dezelfde titel als de tentoonstelling een fraai geïllustreerde bundel.