Den Haag

In de zeventiende eeuw vestigden zich voor het eerst Joden in 's-Gravenhage. Het waren Portugese Joden, die voorname posities innamen in de diplomatieke dienst, als arts of als handelsman. In 1674 vestigt de eerste Hoogduitse Jood, een ritueel slachter, zich in de stad.

In het laatste decennium van de zeventiende eeuw werden twee Portugees-Israëlitische Gemeenten opgericht. Deze zijn in verschillende gebouwen gehuisvest geweest, totdat ze een definitieve behuizing betrokken. In 1707 werd aan het Korte Voorhout door de gemeente Beth Jacob een synagoge in gebruik genomen en in 1726 vestigde de gemeente Honen Dal zich aan de Princessegracht. In 1743 zijn de beide Portugese gemeenten gefuseerd en hield Beth Jacob op te bestaan.

In de tachtiger jaren van de zeventiende eeuw vestigen zich meerdere Hoogduitse Joden in de Hofstad. Aanvankelijk kwamen zij voor hun godsdienstoefeningen bijeen in een particuliere woning. In 1723 werd de Hoogduitse synagoge aan de Voldersgracht gebouwd.

Gedurende de achttiende eeuw hadden de Portugese Joden organisatorisch de overhand over de Hoogduitse Joden. De oorspronkelijk door Hoogduitse Joden in 1694 aangekochte begraafplaats aan de Oude Scheveningseweg werd van aanvang af ook door de Portugese Joden gebruikt. In 1710 werd de begraafplaats officieel gedeeld.

De verkoop van koosjer vlees was in handen van Hoogduitse Joden, die dan ook de ten bate van de armen toegevoegde belasting inden. Ook van deze voorziening maakten de Portugese Joden gebruik, zodat zij ongewild bijdroegen aan de Hoogduitse armenzorg. In 1710 werd voor dit probleem een definitieve oplossing gevonden.

De Portugese Joden hadden in de achttiende eeuw door hun rijkdom en door hun internationale betrekkingen veel invloed. Een groot aantal van hen bekleedde hoge diplomatieke en financiële posten en verkeerde in hofkringen. Zij stonden open voor de cultuur van de omgeving en hadden grote belangstelling voor kunst, literatuur en muziek. Binnen de Portugees-Joodse gemeente van 's-Gravenhage hebben vele belangrijke rabbijnen en opperrabbijnen gefunctioneerd.

Ten gevolge van de verslechterende economische omstandigheden o.a. door de vierde Engelse oorlog (1780-1784) verarmden vele Portugese Joden in het laatste kwartaal van de achttiende eeuw. Maar hoewel een groot deel van de rijkdom en de invloed van de gemeente verloren ging, kwamen ook in de negentiende eeuw nog vele belangrijke figuren uit haar midden voort.

In de loop van de achttiende eeuw nam het aantal Hoogduitse Joden in 's-Gravenhage sterk toe, zodat zij de Portugese Joden in aantal in ruime mate overtroffen. De Hoogduitse Joden waren voor het overgrote deel onbemiddeld en woonden in een arme wijk in het centrum. In hun toestand kwam maar langzaam en met moeite verbetering, omdat de gilden tijdens de achttiende eeuw nog niet voor Joden toegankelijk waren.
In de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw werd Den Haag onder invloed van enige belangrijke Hoogduitse rabbijnen een centrum van Joodse cultuur. De vestiging van een Hebreeuwse boekdrukkerij in de stad heeft daar ook toe bijgedragen.

Prentbriefkaart van het standbeeld van Spinoza in Denk Haag, ca. 1904

Prentbriefkaart van het standbeeld van Spinoza in Denk Haag, ca. 1904

Met de Franse bezetting en het Emancipatiedecreet van september 1796 trad er een verandering op in de situatie van de Joden in Den Haag. Aanvankelijk was er in Joodse kring weinig enthousiasme te vinden voor de op handen zijnde veranderingen; er was slechts een kleine groep 'Verlichten'. Deze organiseerden zich in navolging van de Amsterdamse groep Felix Libertate en bewerkstelligden vernieuwingen op maatschappelijk gebied.
Ook binnen de Joodse gemeente werden in 1799 nieuwe statuten aangenomen, waaruit de veranderende tijdgeest sprak. Bij de instelling van het consistoriale systeem als nieuwe organisatievorm voor de Joodse gemeenten, speelde de Joodse gemeente van Den Haag een invloedrijke rol, omdat deze zich in het regeringscentrum bevond. Aanvankelijk profiteerden voornamelijk de welgestelden van de vernieuwingen. Een diepgaande verandering in de situatie van de grote massa der Joden vond in de loop der tijd geleidelijk plaats.

De verbetering van de rechtspositie, hun aanhankelijkheid aan het Huis van Oranje, dat vanaf 1813 weer in Den Haag zetelde, en het hernieuwde belang van de stad als regeringscentrum deed vele Joden naar Den Haag trekken. Hun aantal nam gedurende de hele negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw toe. Een aanzienlijk aantal Joodse inwoners van Den Haag leefde ondanks de maatschappelijke veranderingen in grote armoede in De Buurt in het centrum.

Uit de kleine kring van welgestelden kwamen o.a. bankiers, kamerleden, de eerste Joodse minister, schilders, schrijvers en dichters voort. Daarnaast functioneerden ook in de negentiende eeuw binnen de Joodse gemeente een aantal vooraanstaande rabbijnen.

De in 1723 gebouwde Hoogduitse synagoge werd aan het begin van de negentiende eeuw te klein voor de groeiende gemeente. Daarom werd in 1844 een nieuw gebouw aan de Wagenstraat in gebruik genomen. Het werd mede door koning Willem II gefinancierd. In 1879 werd de synagoge aan de Voldersgracht gebouwd, die tot 1926 dienst zou doen. Daarnaast hadden verschillende genootschappen verspreid over de stad hun eigen synagogen. Een aparte plaats werd ingenomen door de familie Lehren, die zich beijverde voor het recht op een eigen huissynagoge.

Al in de achttiende eeuw werd er in Den Haag Joods onderwijs gegeven, zowel door privé-onderwijzers als op een school. Hoewel de Joodse kinderen in 1798 officieel toegang kregen tot het openbare onderwijs, prefereerde rijk en arm de eigen onderwijsinstellingen.
Op de Joodse school bleef tot het midden van de negentiende eeuw het Jiddisj in gebruik, ondanks het verzet hiertegen van de zijde van de overheid. Na het van kracht worden van de onderwijswet van 1857 bleven verscheidene Joodse scholen uitsluitend als godsdienstscholen bestaan.

De zorg voor de Hoogduitse armen was tot in de dertiger jaren van de negentiende eeuw in handen van de parnassijns van de gemeente en werd bekostigd uit de opbrengst van openbare collectes en van de heffing op koosjer vlees. In 1836 werd er een armbestuur in het leven geroepen, dat tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft bestaan.

Voor zieken, armlastige bruiden, armlastige bejaarden en jonge moeders en andere behoeftigen werd gezorgd door liefdadigheidsgenootschappen. Daarnaast waren er sociale instellingen als een bejaardenhuis, een weeshuis en een ziekenhuis.

Ook op religieus gebied waren er diverse verenigingen actief, zoals een begrafenis-college, een genootschap dat zorg droeg voor het interieur van de synagogen en diverse studiegenootschappen. Op het gebied van onderwijs en opleiding werd eveneens door allerlei Joodse organisaties steun verleend.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog maakte de Joodse gemeenschap van 's-Gravenhage een spectaculaire groei door en verdrievoudigde. De meeste Haagse Joden waren werkzaam in de kleinhandel, in de stedelijke en landelijke overheidsorganen en in de vrije beroepen. Ook richtten ze enige belangrijke ondernemingen op.

De groeiende Joodse bevolking vestigde zich verspreid over de stad, waardoor er nieuwe organisaties en nieuwe gebedsgroepen ontstonden. Ook in Scheveningen ontstond een bloeiende Joodse gemeenschap, mede door de populariteit van de badplaats bij Antwerpse Joden. De Oost-Europese Joden die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog naar Scheveningen kwamen vormden op den duur een hechte, behoudende Joodse gemeente. Deze nam in 1926 een synagoge aan de Harstenhoekweg in gebruik. In hetzelfde jaar werd Wassenaar, dat oorspronkelijk tot de Joodse gemeente Leiden behoorde, bij 's-Gravenhage gevoegd.
De Hoogduitse gemeente van Den Haag betrok in 1925 een nieuw centraal gebouw in de Nieuwe Molstraat en in 1937 een grote synagoge aan de Carpentierstraat.
Na het invoeren van de nieuwe onderwijswet van 1920 verdwenen de zelfstandige Joodse scholen en werd het mogelijk om op verscheidene openbare scholen godsdienstonderwijs te volgen.

Na het invoeren van de nieuwe onderwijswet van 1920 verdwenen de zelfstandige Joodse scholen en werd het mogelijk om op verscheidene openbare scholen godsdienstonderwijs te volgen.

In de twintigste eeuw zette de tendens tot ontkerkelijking die in de negentiende eeuw begonnen was door. De Joden organiseerden zich in ander verband; zo ontstonden er talloze verenigingen op cultureel, sportief en maatschappelijk gebied. Daarnaast werden er, als reactie op de voortschrijdende assimilatie, verenigingen ter ontwikkelijking van Joods bewustzijn, met name onder de jeugd, opgericht. Zowel zionisten als anti-zionisten speelden een grote rol in het vooroorlogse Joodse leven in Den Haag. Na de machtsovername van de nazi's zochten veel Oost-Europese Joden hun toevlucht in Scheveningen en waren daar actief op cultureel, religieus en zionistisch gebied.

Begin dertiger jaren ontstond er in 's-Gravenhage onder invloed van buitenlandse progressieve stromingen een Genootschap voor de Joodsche Reformbeweging. Ondanks heftig verzet uit orthodox-Joodse kring zou hieruit kort voor de Tweede Wereldoorlog een liberaal-Joodse gemeente ontstaan. Ook daarbij speelden vluchtelingen uit Duitsland een belangrijke rol.

Prentbriefkaart van de Voldersgracht in Den Haag tijdens de Haagse Feesten in februari 1901

Prentbriefkaart van de Voldersgracht in Den Haag tijdens de Haagse Feesten in februari 1901

De Duitse bezetting heeft net als elders ook in Den Haag grote gevolgen gehad voor het Joodse leven. Direct na de oorlogsdagen van mei 1940 werden bureaus van de Duitse bezettingsmacht in de regeringsstad gevestigd. Een aanzienlijk aantal Joden pleegde zelfmoord. In september 1940 werden alle niet-Nederlandse Joden gedwongen het kustgebied te verlaten. Dat betekende, dat ongeveer 2000 Joden uit Den Haag en Scheveningen moesten vertrekken. De overigen vielen ten prooi aan de algemene anti-Joodse maatregelen zoals de registratie van Joodse personen en bezit, de uitsluiting uit beroepen en het ontslag van ambtenaren. Eind 1940 werd de Joodse Coördinatie Commissie opgericht om de Joodse belangen zogoed als mogelijk was te behartigen. In het najaar van 1941 werd deze taak overgenomen door de Joodse Raad. Toen in september 1941 de Joodse kinderen werden uitgesloten uit het onderwijssysteem werden in Den Haag verscheidene Joodse scholen voor lager, middelbaar en beroepsonderwijs geopend. Deze zouden tot het einde van de deportaties in september 1943 blijven bestaan. Ter herinnering aan het Joods Lyceum in de Fischerstraat 135, is op 2 april 2014 een gedenksteen onthuld ter herinnering aan de school en de leerlingen.

Tussen mei 1940 en augustus 1942 nam het aantal anti-Joodse maatregelen hand over hand toe, temeer toen 's-Gravenhage een NSB-burgemeester kreeg. Ook de collaboratie van de Haagse politie droeg mee aan het efficiënt verlopen van de deportaties, die in augustus 1942 begonnen. Aanvankelijk diende het huis van bewaring in Scheveningen, het beruchte Oranje-hotel, als verzamelplaats voor Haagse joden die op transport gesteld werden. Deze functie werd later overgenomen door het Joodsch Tehuis aan de Paviljoensgracht. Ondanks het protest van het Convent der Kerken en de hulp en medeleven van een deel der plaatselijke bevolking gingen de deportaties door tot aan de vooravond van het Joods Nieuwjaar 5704 (30 september 1943). Het overgrote deel der Haagse Joden is weggevoerd; slechts enkelen van hen hebben de deportatie en het verblijf in de concentratiekampen doorstaan. Van de rond 2000 Haagse Joden die de oorlog overleefden was het merendeel ondergedoken.

De vele synagogen, die het vooroorlogse Den Haag kende, zijn vrijwel allen geplunderd en zwaar beschadigd of verwoest, hetzij moedwillig, hetzij door bombardementen. Ook Tora-rollen en rituele voorwerpen gingen grotendeels verloren. Alleen de Portugese Synagoge heeft de bezettingstijd ongeschonden doorstaan; de Tora-rollen en rituele voorwerpen werden in Amsterdam verborgen en zijn behouden gebleven.

Aanvankelijk werden na de oorlog de synagogen aan de Wagenstraat en de Carpentierstraat en de Poolse synagoge aan de Harstenhoekweg in Scheveningen hersteld en weer in gebruik genomen. Op den duur bleek het noodzakelijk de gebouwen aan de Wagenstraat en de Carpentierstraat te sluiten en te verkopen. De synagoge in de Wagenstraat is sinds 1981 in handen van de Turkse gemeenschap en is sindsdien een moskee. De huidige synagoge en de kantoren van de Joodse gemeente zijn gevestigd aan de Cornelis Houtmanstraat. In 2015 werd het uitgebreid met een multifunctionele ruimte onder de naam Centrum voor Haagse Jiddisjkeit.

De Portugese Gemeente is opgeheven; het gebouw aan de Prinsessegracht werd aangekocht door de Liberaal Joodse Gemeente en is sinds 1976 weer als synagoge in gebruik. Een ingrijpende restauratie werd in september 1997 voltooid. In 2004 is de ruimte tussen de synagoge en het voorgebouw voorzien van een glazen overkapping die wordt gebruikt voor bijeenkomsten. De schilder Corneille heeft een tegelwand geschonken met als titel 'Oiseau de la paix' dat is aangebracht aan een van de wanden van deze Glazen Zaak. Het kunstwerk bevat symbolen uit de Joodse geschiedenis.

Joods kindermonument op het Rabbijn Maarssenplein

Joods kindermonument op het Rabbijn Maarssenplein

In Den Haag zijn afdelingen van bijna alle landelijke Joodse organisaties werkzaam. Ook de Ambassade van Israël en het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI) zijn in het regeringscentrum gevestigd.

Het sinds 1994 aan de Doorniksestraat te Scheveningen gelegen Joodse woonzorgcentrum Mr. L.E. Visserhuis, genoemd naar de bekende jurist L.E. Visser, is sinds 2011 gevestigd aan de Theo Mann-Bouwmeesterlaan in het Benoordenhout.
Na 1987 heeft een omvangrijke restauratie plaats gehad van de begraafplaats aan de Scheveningseweg. In Den Haag herinneren verscheidene plaquettes en monumenten aan het verdwenen Joodse leven.

In 2013 lanceerde de Stichting Joods Erfgoed Den Haag een website.

Aantal Joden in Den Haag en omgeving

jaar

1809

1871

1840

2768

1869

3651

1899

5591

1930

10605

1951

2400

1971

1214

1998

284