Al voor 1800 woonden in Steenwijk Joodse slagers. Hun beroep werd ook de achternaam voor de grote familie Slager. In dit pand werd het beroep door meerdere generaties uitgeoefend. Vader en zoon Izak en Simon Slager waren de laatsten tot zij in de nazomer van 1942 onderdoken.
De huidige bewoner Willem Boerma legt uit waarom er bij deze woning Stolpersteine liggen voor Izak en Simon, maar ook voor Simons vrouw Nettie Slager-de Levie, die terugkeerde uit de kampen en hij vertelt hoe zij na de oorlog samen met haar drie dochters verder ging met haar leven. Bovendien wordt hier verteld over de Joden die in november 1942 uit hun huis werden gezet en op enkele adressen met andere Joden in één huis moesten wonen.
9 april 1943 was voor Steenwijk een noodlottige dag. Op drie adressen, waaronder op dit adres, werden Joodse inwoners uit hun huizen gehaald. De volgende dag werd gerapporteerd dat Steenwijk, op vier gemengd gehuwden na, “Judenfrei” was.
Harma Prinsen vertelt over de Joodse stadsgenoten die op 9 april 1943 hun woonplaats moesten verlaten en niet terugkeerden.