's-Hertogenbosch

Volgens een kroniek uit 1558 zouden er in de dertiende en veertiende eeuw enige Joden in Den Bosch gewoond hebben. In de volgende twee eeuwen wordt geen melding gemaakt van Joodse inwoners, pas in de tachtiger jaren van de zeventiende eeuw kreeg de eerste Jood toestemming om de poorterseed af te leggen. Tussen 1680 en 1777 verwierven in het totaal dertien Joden het poorterschap. Enkelen werden zelfs toegelaten tot het kramersgilde.

Pas bij na de burgerlijke gelijkstelling van 1796 kregen de Joden in 's-Hertogenbosch een zekere rechtspositie. In de eeuw daarvoor waren hen steeds moeilijkheden in de weggelegd, waarbij de concurrentiepositie van Joden en niet-Joden onderling vaak een rol speelde. Zo moesten nog in 1779 alle Joden die geen woonvergunning hadden de stad Den Bosch verlaten. Daarnaast werden ook degenen mét een woonvergunning op godsdienstig gebied beperkingen opgelegd, men verkreeg geen toestemming om openbare synagogediensten te houden. Ook het verzoek tot het inrichten van een begraafplaats werd aanvankelijk afgewezen. In 1790 kreeg de Joodse gemeente tenslotte toestemming een begraafplaats aan te kopen aan de huidige Berkenheuveldreef in Vught, waar zij al enige jaren haar doden begroef.

Het emancipatiedecreet van 1796 leidde tot een verandering in de situatie. In september 1799 werd officieel een Joodse gemeente in het leven geroepen. Vijf en twintig jaar later werd in een privé-huis aan de Mortel een synagoge ingericht. Om problemen en conflicten te voorkomen werd synagoge enige tijd later aan de Joodse gemeente overgedragen. Dit gebouw heeft meer dan honderd jaar als plaats van samenkomst dienst gedaan. In 1937 werd het verbouwd tot hulpsynagoge en vergaderkamer.

Met de oprichting van de landelijke organisatie van Joodse gemeenten in 1814 werd Den Bosch aangewezen als residentie van de opperrabbijn van Noord-Brabant. Aan het einde van de negentiende eeuw waren in Den Bosch binnen de Joodse gemeenschap de volgende organisaties actief: een genootschap voor Talmoedstudie, een begrafeniscollege, een vrouwenvereniging die zorg droeg voor het onderhoud van de synagoge, een afdeling van de Alliance Israélite en een vrouwengenootschap voor de aanschaf van sieraden voor de synagoge. De armenzorg was in handen van het armbestuur van de Joodse gemeente en van een speciale vereniging. Ook was er een Joodse school.

Het merendeel van de Joden van Den Bosch was werkzaam in de handel en de industrie, met name de veehandel en de schoenen- en sigarenindustrie.

In tegenstelling tot de algemene tendens bleef de Joodse gemeente van 's-Hertogenbosch aan het begin van deze eeuw groeien en vervolgens is het aantal leden tussen 1910 en 1940 ongeveer gelijk gebleven. De oorzaak hiervan ligt in het economisch belang van de stad. Naast de bestaande ondernemingen kwamen onder andere een doppenfabriek, een huidenhandel en een groot warenhuis tot ontwikkeling. Er werden nog enige Joodse verenigingen opgericht, waaronder zowel een zionistische als antizionistische.

Is. Simons leaves as president of the Jewish community in 's-Hertogenbosch, 1929

Groepsfoto ter gelegenheid van het afscheid van Is. Simons als voorzitter van de joodse gemeente in 's-Hertogenbosch, 1929

In september 1941, toen de Joden uit het openbare onderwijs verwijderd waren, werden in Den Bosch een Joodse lagere school en een lyceum opgericht. Een maand eerder waren bij de eerste grote razzia een aantal mannen opgepakt. Eind 1941 werd in Den Bosch een vertegenwoordiger van de Joodse raad aangesteld.

De deportaties begonnen eind augustus 1942. Den Bosch fungeerde daarbij als concentratiepunt en doorgangsplaats voor Joden uit heel Noord-Brabant, daarbij hebben zowel de aanwezigheid van een Einsatzkommando van de Sicherheitspolizei als de nabijheid van het kamp Vught een voorname rol gespeeld. Dit kamp was in 1942 opgezet naar model van Buchenwald en Dachau. Slechts een deel ervan was voor Joden bestemd. In het totaal zijn tussen januari 1943 en juni 1944, toen het Joodse deel van het kamp werd opgeheven, naar schatting 12.000 Joden via dit kamp gedeporteerd. Een deel van hen heeft gewerkt in één van de fabrieken die in het kamp waren opgezet, waarvan Philips de bekendste was.

De deportatie van de Joodse inwoners van 's-Hertogenbosch was in april 1943 voltooid, van de ongeveer 500 personen zouden slechts 200 de oorlog overleven. De synagoge bleef grotendeels intact, de inboedel is geroofd.

Teachers and students of the Jewish Lyceum's 's-Hertogenbosch, 1942

Groepsfoto van leraren en leerlingen van het Joodsch Lyceum te 's-Hertogenbosch, 1942

Meteen na de bevrijding van het Zuiden, in november 1944, werd het Joodse leven in Den Bosch hervat. In 1947 werd de synagoge heringewijd, nadat de inboedel van de synagoge van Zaltbommel naar Den Bosch was overgebracht. In 1948 werd aan de muur van de synagoge een plaquette onthuld ter nagedachtenis aan de omgebrachte Joden. In de loop van de zeventiger jaren liep het aantal gemeenteleden zodanig terug, dat het niet langer mogelijk was, wekelijks diensten te houden. In 1989 werd een stichting opgericht, die zich inzet voor de restauratie van de in zeer slechte staat verkerende synagoge uit 1826. Met Chanoeka 1996 werd het herstelde gebouw als muziektheater in gebruik genomen Op het station van Vught werd in 1984 een door Otto Treumann ontworpen monument onthuld ter nagedachtenis van de vandaar weggevoerde Joden. Bij de vijftigjarige herdenking in mei 1995 is in de Casinotuin een Joods Scholierenmonument opgericht, ter herinnering aan de vermoorde leerlingen van de Joodse lagere school en het Joods Lyceum.

Aantal Joden in 's-Hertogenbosch

jaar

1795

65

1809

155

1840

472

1869

370

1899

525

1930

388

1951

104

1971

75

1998

36