Tamar vertelt het verhaal van haar grootouders Simon Philip de Vries en Judith de Vries- de Jong.
Rabbijn Simon Philip de Vries (1870-1944), leidde hier, als Rabbijn van Haarlem, van 1897 tot 1938 een druk leven met zijn gezin. Het woonhuis groeide uit tot een belangrijke ontmoetingsplaats, een bron van kennisoverdracht, inspiratie en spiritualiteit voor vele Joden.
Het woonhuis was in die tijd een samenvoeging van twee huizen, nu nummer 46A (rechts) en 46B (links). De begane grond en eerste verdieping van beide huizen waren met elkaar verbonden. In het deel dat nu 46B is, bevond zich naar aangenomen wordt op de begane vloer vóór de huiskamer en achterin de pronkkamer met pluche meubelen.
In het huis dat nu 46A is bevond zich vermoedelijk beneden aan de voorzijde een klein studeervertrek en achterin een flinke keuken. Het studeervertrek was ongetwijfeld een belangrijke plaats. Daar schreef Rabbijn De Vries, ook voor een niet-Joods publiek, zijn twee beroemde boeken Joodse Riten en Symbolen, die aanvankelijk als wekelijkse column verschenen in de Haarlemsche Courant.
Naar verluidt bruiste het huis van activiteiten – er kwamen veel bezoekers, er werd kennis overgedragen, inspiratie opgedaan en er werden spirituele ervaringen beleefd. De maaltijden en de gastvrijheid van Judith ('Grietje') de Vries-de Jong waren vermaard. De oude details zijn weliswaar verloren gegaan maar de tegels van de schouw waar Grietje kookte zitten er nog.
Na de pensionering van Rabbijn De Vries verhuisde het gezin naar Ripperdapark 20. Later moesten ze zich gedwongen in Amsterdam vestigen. In 1943 werden ze weggevoerd naar doorgangskamp Westerbork en van daar in 1944 naar concentratiekamp Bergen-Belsen. Judith de Vries, die leed aan suikerziekte, overleed snel na aankomst, vanwege het ontbreken van de benodigde medicijnen. Kort daarop werd Simon Philip de Vries ernstig ziek en bezweek.
Van hun in totaal negen kinderen overleed de eerstgeborene al kort na geboorte. De oudste zoon overleed in 1920. Eén zoon, Hartog, stierf in de trein die van concentratiekamp Bergen-Belsen (het zogenoemde 'Verloren Transport') uiteindelijk in het plaatsje Tröbitz aankwam. De zoon Nathan bezweek, samen met zijn vrouw, in het tyfus lazaret, dat door de Russen keurig verzorgd was. De overige kinderen, vijf in getal, overleefden de Holocaust, net als elf kleinkinderen.