Gouda

In Gouda werden in de periode tot aan de burgerlijke gelijkstelling van 1796 slechts enkele Joden toegelaten. In 1746 besloot de stadsraad zelfs dat Joden uitgesloten waren van alle vestigingsrechten. Desondanks woonde er aan het einde van de achttiende eeuw al een aanzienlijk aantal Joden in Gouda, die zich na de emancipatie in 1796 tot een gemeente organiseerden.

Prentbriefkaart van de Markt in Gouda met de firma S.H. Polak, ca. 1920

Prentbriefkaart van de Markt in Gouda met de firma S.H. Polak, ca. 1920

Aanvankelijk kwam de Joodse gemeenschap voor haar gebedsdiensten bijeen in een woonhuis aan de Lange Groenendaal. In 1798 werd het leegstaande kerkgebouw van de Doopsgezinden aan de Turfmarkt aangekocht en ingericht als synagoge. Het gebouw raakte al spoedig in verval en werd in september 1827 vervangen door nieuwbouw.

Tot 1815 werden de overledenen in Rotterdam begraven. In dat jaar kregen de Joden toestemming een begraafplaats in te richten aan de Boelekade, nabij het huidige Kleiwegplein. Deze begraafplaats werd in 1846 en in 1856 uitgebreid. In 1930 werd een nieuwe Joodse begraafplaats in gebruik genomen aan de Bloemendaalse Verlaat, richting Waddinxveen.

Israelitische Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Gouda, ca. 1920

Israelitische Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Gouda, ca. 1920

Naast het kerkbestuur en de kerkenraad, die zich tevens met de armenzorg bezighielden, waren in Gouda een begrafenisgenootschap, een Talmoed-studiegroep en een vrouwengenootschap actief. Tevens was er een armenhuis en een oude mannen- en vrouwenhuis. Voor de kinderen van de gemeente was er een Joodse school. Het grootste deel van de Joodse beroepsbevolking hield zich bezig met straathandel, huidenhandel en touwslagerij.

In 1910 werd in Gouda de Joodsche Tuinbouw-, Veeteelt- en Zuivelbereidingsvereeniging opgericht op initiatief van de zionistische leider en Haagse bankier Jacobus Kann. Aanvankelijk was het aantal leerlingen gering. In de dertiger jaren werd de vereniging nieuw leven ingeblazen; op de Catharinahoeve werden zowel voor als na de oorlog zionistische pioniers opgeleid.

In 1935 werd de Joodse gemeente Woerden bij die van Gouda gevoegd.

Tijdens het eerste jaar van de bezetting kwam een groot aantal Joodse vluchtelingen, die gedwongen werden de kuststreek te verlaten, naar Gouda. Na de verwijdering van de Joodse kinderen van de openbare school werd er een Joodse school opgezet, die tot april 1943 gefunctioneerd heeft. In de tweede helft van augustus 1942 begonnen de deportaties, waarbij de Duitse bezetter geholpen werd door de plaatselijke NSB. Vrijwel alle Joodse inwoners van Gouda, waaronder de bewoners van het bejaardenhuis, werden weggevoerd en kwamen om in de kampen. Het interieur van de synagoge werd volkomen vernield, de Torarollen en een aantal rituele voorwerpen waren verstopt en bleven gespaard.

Na de oorlog is het Joodse leven in Gouda niet meer goed op gang gekomen. De Catharinahoeve werd al na enige jaren verkocht, evenals de synagoge en het bejaardentehuis. In 1964 werd de Joodse gemeente opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. De Joodse begraafplaatsen van Gouda zijn in 1976 in verband met de hoge waterstand geruimd, waarna de stoffelijke resten naar Wageningen zijn overgebracht. De poort en een deel van de muur van de begraafplaats maken deel uit van een monument in het Raoul Wallenbergplantsoen. Een herdenkingsplaquette herinnert aan de omgekomen Joodse inwoners van Gouda.

In Oudewater, dat in 1821 bij de Joodse gemeente Woerden was ingedeeld, heeft vermoedelijk rond 1835 een zelfstandige Joodse gemeente bestaan. Omstreeks 1877 werd deze Joodse gemeente bij Gouda gevoegd. De synagoge van Oudewater dateert van 1910 en is maar kort in gebruik geweest. De enige Joodse vereniging in de plaats was een vrouwenvereniging ter onderhoud van de synagogale voorwerpen.

In Moordrecht staat sinds januari 1999 een monument ter nagedachtenis aan de vier gedeporteerde Joodse onderduikers.

Aantal Joden in Gouda en omgeving

jaar

1795

ca. 100

1809

169

1840

347

1869

396

1899

413

1930

223